Home » Artikel

Buren passen nog steeds op elkaars kinderen

Geen enkel maatschappelijk fenomeen valt te begrijpen zonder het eerst over een langere periode te onderzoeken, stellen de historici van de leerstoel Sociale Geschiedenis in Leiden, Wim Willems en Leo Lucassen. Want hoe valt er te discussiëren over de vermeende afbrokkeling van sociale cohesie als je niet weet hoe sterk of zwak de bindingen tussen mensen honderd jaar geleden waren? Een historische benadering van het stedelijke samenleven voegt onmisbare elementen toe aan huidige maatschappelijke discussies. Als redacteuren van het boek De krachtige stad brengen zij veelbesproken thema’s in het huidige maatschappelijke debat, zoals identiteit, burgerschap en sociale cohesie, in verband met historische processen. Verschillende sociale wetenschappers en historici belichten in het boek ieder op hun eigen terrein de spanning tussen beelden over de stad van vroeger en de realiteit van alle dag.

‘Hé professor!’

Wat is eigenlijk een krachtige stad? Volgens Willems en Lucassen is dit een stad die economische bedrijvigheid aantrekt en tegelijkertijd een prettig leefklimaat garandeert. De stad heeft mensen nodig die er graag wonen en die willen investeren in hun leefomgeving. Elke grote gemeente in Nederland wil zo’n krachtige stad zijn. Lucassen en Willems doen echter geen concrete beleidsaanbevelingen over de manier om zo’n stad te worden. Het doel van het boek is eerder een aantal gangbare misverstanden uit de wereld te helpen. Hierbij onderscheiden de auteurs drie verschillende dimensies van de kracht van steden: economische activiteiten, sociale cohesie en civil society (burger iniatieven). Wat is het grootste misverstand over steden dat dankzij een historische benadering van tafel geveegd kan worden? Willems: ‘Voor mij is dat het idee dat er vroeger een sterk gevoel van verbondenheid was, dat nu compleet verdwenen zou zijn. De tegenstelling die gecreëerd wordt tussen “toen” en “nu”, klopt niet. Mensen spreken altijd met een gevoel van weemoed over de verbondenheid van vroeger. Maar waar zij in feite naar terugverlangen is hun jeugd, een periode waarin men nog geen verantwoordelijkheid had en zich geborgen voelde. De verbondenheid van vroeger bestond alleen binnen de eigen zuil. Aan de andere kant is er tegenwoordig zeker nog wel sprake van sociale cohesie: er zijn duizenden vrijwilligers die zich inzetten voor hun medemens en buren passen nog steeds op elkaars kinderen. Waar met terugwerkende kracht te weinig oog voor is, zijn de schaduwzijden van de verbondenheid van vroeger. Terwijl ik die nadelen zelfs nog uit eigen ervaring ken: ik kom uit een arbeidersmilieu en ik herinner me dat mensen naar beneden werden getrokken om elkaar binnen de eigen groep te houden. Als een kind na de lagere school naar de MULO wilde, werd die nageroepen: “Héé professor!” Probeer dan nog maar eens uit je eigen groep te komen en kansen op sociale mobiliteit te grijpen.’ Toch is het toverwoord van het nieuwe kabinet ‘samen’, waarbij er alleen positieve effecten van verbondenheid verwacht worden. Lucassen: ‘Dat is natuurlijk een uitermate idealistische benadering, waarbij het nog maar de vraag is of “samen” wel het juiste ideaal is om naar te streven. Bovendien is het niet genoeg om alleen te roepen dat mensen meer met elkaar moeten doen en ze budget te geven om samen activiteiten te ontplooien. Daarmee ga je voorbij aan de bestaande sociale tegenstellingen die er in steden nu eenmaal zijn. Je lost er de tegenstellingen tussen arm en rijk bijvoorbeeld niet mee op.’

Schilderswijk

Een van de auteurs, Cordula Rooijendijk, is kritisch over het betrekken van burgers bij beleid. Toch willen politici en bestuurders tegenwoordig vooral luisteren naar de ‘gewone man’. Minister Vogelaar van Wonen, Wijken en Integratie brengt bijvoorbeeld een bezoek aan alle probleemwijken. Willems: ‘Als je echt inzicht wilt krijgen in hoe een wijk functioneert, moet je honderden bewoners spreken en vrij microscopisch onderzoek doen, maar dat gebeurt niet. Minister Vogelaar praat helemaal niet rechtstreeks met bewoners, maar met allerlei organisaties en het middenkader in de wijk. Op die manier zijn het altijd de groepen die het best georganiseerd zijn die de dienst uit maken. Welke groepen dat zijn verschilt per periode. Rooijendijk laat zien dat zulke schommelingen een spanning opleveren, omdat je als bestuurder beslissingen moet nemen die een zekere continuïteit waarborgen. Een bestuurder moet besturen en niet alles laten afhangen van de maatschappelijke krachten van het moment. Bovendien wordt de onderste laag van de bevolking op deze manier nooit bereikt.’ Lucassen: ‘Een ander gevaar is, dat bestuurders hun oren teveel laten hangen naar de inwoners die op een willekeurig moment in een probleemwijk wonen. Dit gebeurde bijvoorbeeld bij de stadsvernieuwingsprojecten in de jaren zeventig. De stedelingen van toen wilden helemaal niet dat er veel zou veranderen. Ze wilden geen duurdere woningen in de wijk, want ze wilden er vooral zelf kunnen blijven wonen. Dit heeft als gevolg gehad dat de Haagse Schilderswijk niet structureel werd aangepakt. De bevolkingssamenstelling bleef eenzijdig, met alle gevolgen van dien.’ Maar in uw boek stelt u dat mengen van wijken niet werkt en bijvoorbeeld niet leidt tot meer sociale cohesie. Lucassen: ‘Dat laten alle onderzoeken zien. Als je nu als beleidsmaker nog denkt dat mengen van wijken sociale cohesie oplevert, ben je wel heel naïef. Wat niet wil zeggen dat het mengen van wijken per definitie onzinnig beleid is. Het heeft wel degelijk zin om gettoachtige taferelen te voorkomen. Meer diversiteit in de wijk zorgt er niet voor dat allerlei sociale problemen opgelost worden, maar maakt problemen wel net iets meer beheersbaar. Je voorkomt daarmee dat er een grote sociaal homogene laag ontstaat die moeilijk te bereiken is, zoals in de banlieus van Frankrijk.’

China Town

Een krachtige stad moet volgens u voldoende oog hebben voor een bloeiende economie. U toont aan hoe immigranten hier van oudsher een positieve bijdrage aan leveren. Probeert u hiermee tegenwicht te bieden aan de onderbuikgevoelens over immigratie die bij een aantal mensen bestaan? Willems: ‘Jan Rath is een van de auteurs die in het boek laat zien dat profilering van etnisch-culturele diversiteit loont, zeker in deze tijd waar elke stad bezig is met citymarketing. Er valt veel geld te verdienen als je als stad een China Town of Little Italy goed in de markt zet. Hiervoor heb je dus niet alleen kennismigranten nodig. Ook de laaggeschoolde migranten kunnen een positieve betekenis hebben voor een stad.’ Lucassen: ‘Wat niet wil zeggen dat migratie in verschillende perioden alleen maar een zegen is geweest. We kunnen niet ontkennen dat door migratie wel degelijk problemen kunnen ontstaan. Als je bijvoorbeeld kijkt naar de naoorlogse migratie naar West-Europese steden, dan zit daar ook een schaduwzijde aan. Soms is er bijvoorbeeld sprake van een slechte timing. Veel gastarbeiders haalden hun gezinnen naar West-Europa toen de werkloosheid hoog was. Migratie is zeker niet altijd een hiep-hiep-hoera verhaal, maar we proberen in het boek te laten zien dat migratie niet alleen maar problematisch en negatief is voor de stad.’ Is de krachtige stad vooral een toekomstideaal of een levende werkelijkheid? Lucassen: ‘Krachtige steden bestaan zeker. Iedere stad heeft zijn makken en dat zal altijd zo blijven, maar bepaalde steden zijn aantrekkelijker en krachtiger dan anderen. Dit kan door de tijd heen veranderen. Leiden was bijvoorbeeld in de 17de eeuw een heel krachtige stad, maar in de eeuw daarna niet meer. Dat kwam doordat de hele lakenindustrie op zijn gat lag. Vooral economie is heel belangrijk voor de kracht van steden. Ons boek laat echter zien dat economie niet op zichzelf staat, maar raakvlakken heeft met de samenstelling van de bevolking. Hier hebben steden zelf maar in zeer beperkte mate greep op. Toch kunnen bestuurders wel degelijk iets doen om steden krachtiger maken. Daarvoor is wel een lange adem nodig. Mijn advies aan beleidsmakers zou zijn om meer aandacht te besteden aan plannen voor de lange termijn, waarbij men niet moet vergeten te leren van het verleden.’  

Dit artikel verscheen eerder in Sociologie Magazine: 

Auteur: 

Jolanda Koffijberg