Home » Artikel

De mooie niche van de sociologie

Een discipline moet een eigen niche hebben. Als het tenminste wil overleven binnen de academie en binnen het publieke debat. Op grond van mijn eigen onderzoekservaringen schets ik drie grenzen van die sociologische niche.

De dominante discipline binnen de onderwijswetenschappen is de psychologie. De grote ervaring van psychologen met meten maakte hen sceptisch tegenover de claims van onderwijssociologen dat boven-individuele contexten zoals klassen, scholen of onderwijsstelsels belangrijk zijn. Het overtuigen van die psychologen van het belang van boven-individuele contexten vereiste veel empirisch onderzoek met longitudinale data en multi-level analyse, waarbij ook begrippen en variabelen werden gemeten die binnen de mainstreamsociologie taboe waren, of nog steeds zijn (religieuze karakter van de school; intelligentie). Omdat de Nederlandse onderwijssociologen buiten die mainstreamsociologie werkten, hadden zij minder last van die zelfopgelegde beperkingen en taboes, en konden zo beter de confrontatie met de psychologen aan. Het vaststellen en verklaren van school- en stelseleffecten op onderwijsprestaties en -ongelijkheid, is daarmee een van de meest fascinerende en vruchtbare onderwerpen binnen de sociologie geworden en heeft ook een stevige impact op het publieke debat. Deze combinatie van overtuigend onderzoek met aanwijsbare maatschappelijke relevantie vind ik een van de aantrekkelijkste kanten van de sociologie.

Door mijn hulp bij het publiceren van kwaliteitsverschillen tussen scholen (zie Dijkstra, Karsten, Veenstra & Visscher, Het oog der natie: scholen op rapport. Standaarden voor de publicatie van schoolprestaties), ken ik ook de grenslijn tussen journalistiek en sociologie. Mijn ervaring is dat journalisten gemiddeld beter zijn in het vinden van interessante gesprekspartners of documenten, meer uit die kwalitatieve informatie weten te halen en dat ook beter weten op te schrijven dan sociologen. Maar journalisten hebben gesprekspartners of andere bronnen nodig. Ze schrijven in feite andermans verhalen op: als er geen bronnen zijn, is er ook geen journalistiek verhaal te maken. Journalisten zijn slecht in het beschrijven en analyseren van onzichtbare maatschappelijke processen. Hier ligt de kracht van de sociologie: het zichtbaar maken van niet-zichtbare maatschappelijke processen, zoals verschillen in kwaliteit tussen scholen, de veranderde selectieprocessen die tot echtscheiding leiden of de kracht van het aangeboren kenmerk adel. Onbedoelde effecten van processen en beleid, maar ook de politiek incorrecte ontwikkelingen, zijn voor mij het spannendste deel van het sociologisch onderzoek.

Bij het onderzoek rond echtscheiding in Europa hebben sociaalwetenschappers nog steeds last van taboes. Empirisch onderzoek doen naar negatieve aspecten van echtscheiding staat gelijk aan het verdedigen van het ‘traditionele gezin’, en dat is een van de ergste zonden van een sociaalwetenschapper. Een gevolg van deze taboes is dat intussen economen het terrein van de familiesociologie zijn binnengedrongen. Dat begon met het boek van de Nobelprijswinnaar Becker (A Treatise on the Family). Het succes van economen op een aantal ‘klassieke’ gebieden van de sociologie is niet te danken aan hun grote inhoudelijke kennis, noch aan de superioriteit van hun conceptuele schema’s, maar aan de vaardigheden om grootschalige databestanden te analyseren en daaraan interessante conclusies te ontfutselen over die niet-zichtbare maatschappelijke processen. Daarbij durven economen vaker politiek incorrecte onderzoeksvragen te stellen. Daarom vind ik het erg leuk economen aan de hand van oud sociologisch onderzoek te laten zien dat zij inefficiënt werken door het sociologische wiel opnieuw uit te vinden, of dat bepaalde economische opvattingen betreffende menselijk gedrag niet kloppen met de feiten. Juist deze grenzen van de sociologische niche laten goed zien wat sociologie is.

Dit artikel verscheen eerder in Sociologie Magazine: 

Auteur: 

Jaap Dronkers