Het Essay van het nieuwste themanummer Energie
Het klimaatdebat schreeuwt om activistische wetenschap
Het internationale klimaat- en energiebeleid faalt nu al een aantal decennia. Wetenschappers hebben daar helaas weinig aan kunnen veranderen. Vatan Hüzeir neemt het beleid onder de loep en breekt een lans voor een activistische wetenschap.
De opwarming van de aarde is een van de grootste uitdagingen voor het voortbestaan van menselijke civilisaties. In erkenning hiervan beloofde de internationale gemeenschap eind 2015 in Parijs haar best te doen de mondiale temperatuurstijging te beperken tot 1.5°C versus het pre-industriële tijdperk. Vanaf een dergelijke stijging neemt de kans op uitlokking van ecologische omslagpunten hard toe, met een oncontroleerbare opwarming als gevolg. Denk hierbij aan versneld smeltende ijskappen, of een moeilijk omkeerbaar proces van een steeds verder weg brandend amazoneregenwoud.
Een gezamenlijke inspanning om dit te voorkomen was hard nodig: op de huidige voet doorgaan met het verbranden van kolen, olie en gas betekent dat er over drie jaar nog maar 66% kans bestaat op het halen van het 1.5°C-doel.
Het klimaatakkoord van Parijs werd destijds dan ook onthaald als een grote overwinning voor de internationale samenwerking. Maar al vóór de onderhandelingen werd duidelijk dat de ambities van alle landen samen niet genoeg zijn om zelfs de ruimere afspraak van Parijs te halen, het beperken van een opwarming van meer dan 2°C. We koersen eerder af op een stijging van tussen de 2.7°C en 3.7°C. Bij een dergelijke opwarming horen beelden van onder meer miljoenen 'klimaatmigranten', escalaties van maatschappelijke spanningen, meer conflicten over toegang tot hulpbronnen, negatieve effecten op de volksgezondheid en hoge economische kosten.
Meer dan Parijs
Gerenommeerd milieuactivist Bill McKibben stelde daarom een dag na de klimaattop de vraag: 'The pistol has fired, so why aren’t we running?' Er is, fysisch gezien, veel meer dan Parijs nodig om een dreigende noodtoestand af te wenden. Het Nederlandse energiesysteem moet op de korte termijn radicaal over op hernieuwbare energie. Tegen 2035 al. We hebben dus nog ongeveer 18 jaar. Ouders zullen weten hoe snel een kind volwassen wordt.
We hebben simpelweg niet meer de luxe van tijd om al te lang stil te staan bij de grote schaal van de uitdaging. In plaats daarvan moeten we er actief voor kiezen om de fossiele energie vaarwel te zeggen in ruil voor iets beters. Als we falen zal de stad waarin ik woon, Rotterdam, vanaf 2030 in Europa de kuststad zijn met de meeste klimaatschade. Gemiddeld ongeveer €200 miljoen per jaar, berekenden wetenschappers.
Maar in Nederland kabbelt het voort. Om maar wat te noemen: onze CO2-uitstoot was in het eerste kwartaal van 2018 hoger dan een jaar geleden. Van onze energie komt slechts 6,6% uit duurzame bronnen. In Europa scoort alleen Luxemburg slechter. De CO2-uitstoot van de Rotterdamse haven steeg de laatste 5 jaar met 17%. Het huidige kabinet gaat door met het hoger beroep tegen het baanbrekende vonnis in de 'klimaatrechtszaak' van Stichting Urgenda. Dat vonnis moest leiden tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Eén van de grootste pensioenfondsen ter wereld, het Nederlandse Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP), investeert nog altijd €11 miljard in de fossiele energie.
Urgentie
De situatie is dus urgent. Als onderzoeker, campaigner en adviseur op het gebied van klimaatverandering en de energietransitie vertel ik helaas vaak over al het slechte nieuws hierboven (gelukkig vertel ik daarna ook over de handelingsperspectieven). Ik kom daarbij allerlei groepen tegen die zich actief inspannen voor progressieve klimaatactie.
Maar de wetenschappers, die schitteren door afwezigheid. Uitzonderingen daargelaten is het publieke klimaatdebat verstoken van waarheidsserum-injecterende wetenschappers. Als ik vraag waarom zij niet veel activistischer zijn, bijvoorbeeld omdat zij de urgentie van het probleem en de oplossingen goed kennen, krijg ik grofweg vier soorten antwoorden.
“Ik wil niet.” Dit is de wetenschapper die het niet tot de taak van de wetenschap vindt horen om meer te doen dan het beschrijven van de werkelijkheid. Maatschappelijke verandering is iets dat 'de samenleving' teweeg moet brengen maar waartoe de wetenschapper niet zou moeten oproepen.
“Ik durf niet.” Dit is de wetenschapper die zich zorgen maakt om beschuldigd te worden van normativiteit als gevolg van activisme. De beschuldiging kan een verdere carrière in de wetenschap in de weg staan of zelfs onmogelijk maken.
“Ik weet niet.” Dit is de wetenschapper die twijfelt aan het veranderpotentieel van activisme en weet niet hoe het te bedrijven. Er zijn wel ideeën om bij te dragen aan de gedroomde duurzame samenleving, maar die ideeën behelzen vooral individuele actie zoals het veranderen van het eigen consumptiepatroon.
“Ik kan niet.” Dit is de wetenschapper die te druk is met het verrichten en publiceren van eigen onderzoek. Er is geen energie of tijd voor activisme.
Intellectueel vacuüm
Dergelijke antwoorden zijn begrijpelijk. Ze schijnen mij deels voort te komen uit maatschappelijke en professionele verwachtingspatronen. Die zijn potent in het afdwingen van de opvatting dat maatschappelijke verantwoordelijkheidsgevoelens onder wetenschappers niet toelaatbaar zijn.
Het ondergaan van socialisatieprocessen tegen de achtergrond van ongebreideld neoliberalisme eist ook een tol. Die ideologie veronderstelt dat individuele morele overtuigingen niet sociaal toegepast zouden moeten worden. Bezorgdheid over publieke belangen worden tegelijk omgebogen tot bezorgdheid over al dan niet volledige zelf-gratificatie door de huidige tijdsgeest. Continue resoneert een cultureel imperatief om allerhande uitdagingen aan te grijpen als kansen tot vooral persóónlijke zelfontplooiing. Vervolgens wordt een goed deel van overgebleven ambities tot collectieve actie onder wetenschappers gedempt door een hoge werkdruk en stress rond scores op prestatiecriteria, zoals de onderzoeksoutput en de hoogte van binnengehaalde subsidies.
Gevolg is evenwel een situatie waarbij de intelligentsia goeddeels onttrokken is aan het publieke klimaatdebat. Dat zet de deur wagenwijd open voor oneigenlijk gebruik van de wetenschap, bijvoorbeeld door fossiele energie-grootbedrijven als Shell, ExxonMobil, en BP. Zij manoeuvreren zich bij uitstek gemakkelijk in het ontstane intellectueel vacuüm. Big Oil begeeft zich bijvoorbeeld in verschillende fora en gremia om het einde van zijn klimaat ontwrichtende bedrijfsmodel zo lang mogelijk uit te stellen en het geldelijke profijt te waarborgen. Daartoe mengt ‘t zich zelfs ín de wetenschap.
Tegenwicht bieden
‘t Financierde bijvoorbeeld professoren om de maatschappij decennialang voor te houden dat klimaatverandering niet bestaat, meevalt, of dat de effecten daarvan nauwelijks nadelig zijn. ‘t misleidde het publiek en eigen aandeelhouders door in-house wetenschap over de opwarmende aarde voor hen te verzwijgen. ’t Co-financierde aan de Erasmus Universiteit wetenschappelijk onderzoek van de Rotterdam School of Management (RSM), waarvan van te voren vaststond dat de resultaten zouden moeten leiden tot een groter maatschappelijk draagvlak voor gas als energiedrager. Juist toen verzet daartegen groeide in Groningen. ’t Ondertekende een contract met datzelfde RSM waarmee het de curricula van het BSc- als MSc-programma mocht beïnvloeden, alsook de studentenprofielen (sic). ’t Gaf opdracht tot en financierde heimelijk een omstreden onderzoek waarmee het vervolgens een belastingvoordeel van miljoenen euro’s bedong. Onlangs bleek dat de regering datzelfde onderzoek gebruikte als enige 'wetenschappelijke' onderbouwing voor de afschaffing van de dividendbelasting. ’t Levert aan basisscholen lespakketten waarin ’t ontkent dat de mens de temperatuur heeft doen stijgen, en waarin ‘t de voordelen van fossiele brandstoffen benadrukt.
Wetenschappers kunnen tegenwicht bieden aan het gewicht dat malicieuze fossiele grootbedrijven in de schaal leggen in de klimaat- en energiediscussie. Maar dan moeten zij dat wel willen, durven, weten en kunnen.
Verkeerde doeleinden
Een voorbeeld om te volgen komt uit Amerika. In de jaren 60 van de vorige eeuw verenigde een groep wetenschappers en studenten van de Massachusetts Institute of Technology (MIT) zich in de Union of Concerned Scientists (UCS), een science advocacy-organisatie. In die tijd werden napalmbommen gelost in de Vietnamoorlog en ontbrandde de Cuyahoga-rivier door ernstige milieuverontreiniging. Gefrustreerd door het gebruik van de wetenschap voor verkeerde doeleinden, was de groep vastberaden om kennis in te zetten voor het oplossen van sociale- en milieuproblemen.
Door de jaren droeg de organisatie bij aan onder meer strengere brandstof-efficiëntie-normen, hernieuwbare energie productiedoelstellingen, en regels voor de internationale bescherming van bossen. Hierdoor wordt de CO2-uitstoot met honderden miljoenen tonnen gereduceerd.
Maar de UCS is ook verdienstelijk geweest voor de activistische wetenschap. Ten eerste heeft de organisatie die feitelijk geïnstitutionaliseerd. Hierdoor kan wetenschappelijke kennis responsiever worden uitgedragen bij publieke discussies en wordt het daarin een stakeholder. Ten tweede heeft UCS de sociale acceptatie van activistische wetenschap vergroot. Dat heeft het gedaan door bij die discussies op een geloofwaardige manier overtuigende argumenten aan te dragen en zo (milieu)beleid legitiem te beïnvloeden.
Laagdrempeliger
Organisatie en acceptatie van activistische wetenschap is juist nu hard nodig, gezien het oneigenlijke gebruik van die wetenschap. In Amerika gebeurt dat inmiddels vrij onverholen. Donald Trump draaide verschillende milieumaatregelen terug die onder Obama waren ingevoerd en vorig jaar kondigde hij aan dat Amerika uit het klimaatakkoord van Parijs zal stappen. Hij benoemde ook Scott Pruitt tot nieuwe voorzitter van de Environmental Protection Agency (EPA). Pruitt spande in zijn vorige werk als publiek aanklager van Oklahoma dertien rechtszaken aan tégen de EPA, heeft dubieuze banden met de fossiele energie-industrie, en ontkent dat er überhaupt een verband is tussen CO2 en opwarming van de aarde.
Net als in de Verenigde Staten faalt ook hier het nationale klimaat- en energiebeleid. Ook hier gebruikt het fossiele grootbedrijf de wetenschap als wapen in de jacht op winst en slachtoffert het daarbij het klimaat. En ook hier tikt de klok stevig door. In Nederland (en naar het lijkt, ook België) zijn activistische wetenschappers nog weinig goed georganiseerd en geaccepteerd. Toch zou dat wel een goede ontwikkeling zijn gezien de urgentie van de zaak. Het maakt activisme laagdrempeliger voor de ik-durf-niet-, ik-weet-niet- en ik-kan-niet wetenschapper. En precies zij zijn waar het klimaatdebat om schreeuwt.