Het morele kompas van Nederland
Dit artikel wordt u aangeboden door Sociologie Magazine en is afkomstig uit nr. 1 2024.
Door Inge Sieben, Quita Muis en Tim Reeskens
Wat vinden we goed en wat vinden we slecht? Welke zaken zijn wenselijk, nastrevenswaardig, fatsoenlijk en nuttig, en welke zijn afkeuringswaardig, verwerpelijk, onbeschaafd en ongeschikt? Onderzoek laat zien dat normen en waarden aan veranderingen onderhevig zijn. Hoe is het in deze tijd gesteld met het morele kompas van de Nederlandse burgers?
Vroeger, toen de Kerk nog een grote invloed in het leven van mensen had, was het verschil tussen goed en slecht vrij duidelijk. De pastoor of dominee predikte waarden en normen waaraan iedereen zich moest houden. Maar door processen van secularisering en individualisering wordt de Kerk (net als andere instituties) niet meer als morele autoriteit gezien. Men maakt zelf wel uit wat goed en wat slecht is, en heeft daar geen Kerk of overheid meer voor nodig. Dat zou betekenen dat waarden en normen niet meer van boven af kunnen worden opgelegd, maar afhankelijk worden van een eigen moreel kompas. Daarmee zou er een overgang van ethisch dogmatisme naar ethisch relativisme plaatsvinden. Sommigen uiten daarbij de zorg dat er een lossere moraal ontstaat, een ethos van 'vrijheid, blijheid' en een mentaliteit van 'alles moet kunnen'. Is daarvan momenteel in Nederland sprake?
De antwoorden op deze vraag kunnen we afleiden uit gegevens van de European Values Study (EVS; zie www.europeanvaluesstudy.eu), een grootschalig onderzoeksproject dat de waarden van Europeanen in kaart brengt en internationaal en longitudinaal vergelijkt. Waarden worden daarbij opgevat als diepgewortelde oriëntaties of motivaties die mensen als principes of criteria gebruiken bij het beoordelen van houdingen en handelen. De eerste ronde van het EVS-onderzoek vond in 1981 plaats en is sindsdien elke negen jaar herhaald, in een toenemend aantal Europese landen (zowel binnen als buiten de EU). De laatste ronde vond in 2017 plaats, wat betekent dat de gegevens voor Nederland een tijdspanne van bijna veertig jaar omvatten, een hele generatie. Hiermee kunnen we veranderingen in waarden goed in kaart brengen.
Stille revolutie
Veranderingen in waarden kunnen in het algemeen aan twee processen worden toegeschreven: generatievervanging en periode-effecten. Generatievervanging verwijst naar het natuurlijke fenomeen dat een samenleving bestaat uit groepen mensen die in verschillende tijdperken geboren zijn: zogenaamde generaties of geboortecohorten. Ieder cohort is opgegroeid in een andere historische periode met specifieke economische en sociale omstandigheden, die geacht worden een onuitwisbare indruk op iemands waarden achter te laten. Zo zijn oudere cohorten opgegroeid in een tijd van economische schaarste en onzekerheid waardoor de mensen meer nadruk leggen op materialistische en conservatieve waarden, gericht op respect voor autoriteit en traditie. De mensen van jongere cohorten daarentegen zijn opgegroeid in grotere welvaart en hangen daarom modernere en progressievere waarden aan die vooral persoonlijke vrijheid benadrukken.
Doordat de oudere, conservatievere cohorten langzaam maar gestaag uitsterven en vervangen worden door jongere, progressievere cohorten, verschuift het algemene waardepatroon in de samenleving. Deze waardenverandering gaat vrij langzaam, vandaar dat de Amerikaanse politicoloog Ronald Inglehart hier de term 'stille revolutie' voor muntte. Daarnaast kan het waardenklimaat vrij snel veranderen onder invloed van periode-effecten. In dat geval wordt iedereen in een samenleving, ongeacht geboortecohort, door de sociale en economische omstandigheden (of meer in het algemeen: de 'tijdgeest') van dat moment beïnvloed.
Door trends in moraliteit nauwkeurig te beschrijven aan de hand van de EVS-gegevens, kunnen we deze processen terugzien. De lange onderzoeksperiode is hierbij cruciaal. Vanaf 1981 is aan de respondenten een groot aantal morele kwesties voorgelegd met de vraag in hoeverre men die te rechtvaardigen vindt; ze kunnen daarbij antwoorden op een schaal van 1 (nooit te rechtvaardigen) tot 10 (altijd te rechtvaardigen). Deze morele kwesties kunnen we in twee dimensies opdelen: publieke moraliteit en private moraliteit.
Publieke moraliteit
De eerste dimensie van moraliteit wordt gevormd door gedragingen die anderen of de publieke zaak kunnen schaden en die ook in strijd zijn met de wet. Deze 'burgerschapsmoraal' of publieke moraliteit hangt af van iemands persoonlijke integriteit en respect voor andermans goederen of gemeenschapsmiddelen. In de vijf EVS-rondes is daarom gevraagd naar de acceptatie van belasting ontduiken als de kans zich voordoet, steekpenningen aannemen bij je werk, sociale uitkeringen aanvragen waar je geen recht op hebt en proberen gratis mee te rijden in het openbaar vervoer (zwartrijden). Figuur 1 toont dat deze acceptatie erg laag is: net als in 1981 vinden veel mensen in 2017 deze gedragingen niet te rechtvaardigen. Als we de scores op de verschillende gedragingen middelen, dan is 2017 zelfs een jaar met minder acceptatie dan in de jaren daarvoor. Een lossere moraal lijkt niet aan de orde.
Opvallend is ook dat er weinig grote verschillen in publieke moraliteit zijn tussen groepen mensen wanneer we kijken naar bijvoorbeeld geslacht, opleiding, inkomen en religie. Nederlanders zijn vrij unaniem in hun afkeuring van gedragingen die de publieke zaak schaden: zo vindt 72% van de bevolking uitkeringsfraude nooit te accepteren (score 1), tegenover minder dan 1% die dit altijd accepteert (score 10). Ook het aannemen van steekpenningen (71%) en belastingontduiking (57%) vindt het merendeel van de Nederlands nooit acceptabel. Bij deze drie handelingen zien we eigenlijk een soort bodemeffect: Nederlanders denken erg negatief over deze zaken, en om deze mate van negativiteit goed te kunnen meten, zouden we eigenlijk een ander meetinstrument moeten inzetten. Overigens vindt bijna de helft (48%) zwartrijden nooit te rechtvaardigen; hier zien we wat meer variatie in antwoorden.
Al met al concluderen we dat bijna alle Nederlanders gedragingen die de publieke zaak schaden afkeuren en dat deze publieke moraal geen grote veranderingen in de tijd heeft doorgemaakt. Dat we door secularisering en individualisering steeds vaker zelf oordelen wat goed is en wat slecht, betekent niet dat Nederlanders hierin echt andere keuzes maken.
Dit artikel verscheen eerder in Sociologie Magazine 2024, #1. Niets missen in de sociologie?
WORD ABONNEE VAN SOCIOLOGIE MAGAZINE!
Private moraliteit
Hoe anders is dat gesteld met de tweede dimensie van moraliteit. Private moraliteit betreft morele kwesties die steeds meer gezien worden als persoonlijk en privé, waarbij inmenging van buitenaf niet gewenst is. Het gaat dan om zaken als seksualiteit en beslissingen rondom leven en dood. Zo is in de vijf EVS-rondes gevraagd naar de rechtvaardiging van homoseksualiteit, abortus, echtscheiding, euthanasie en zelfdoding. Figuur 2 laat zien dat er grote veranderingen zijn in private moraliteit: Nederlanders vinden deze zaken in 2017 veel meer te rechtvaardigen dan in 1981. Van alle onderzochte aspecten is de acceptatie van homoseksualiteit in alle jaren het grootst. In 2017 accepteert 62% van de Nederlanders homoseksualiteit altijd (score 10) en maar een heel klein deel (4%) nooit (score 1). De scores naderen hier langzaam het plafond van de meetschaal (gemiddelde score van 8,6 in 2017): ondanks een aantal negatieve uitschieters is de algemene acceptatie zo hoog, dat we de variatie in positiviteit niet meer goed kunnen meten met de gebruikte schaal. Het laagst scoort de acceptatie van zelfdoding (gemiddelde score van 5,1 in 2017), maar ook dit aspect volgt dezelfde opwaartse trend door de tijd heen, met een kleine dip in 2008.
Nadere analyses laten zien dat deze trend in private moraliteit toe te schrijven is aan zowel generatievervanging als periode-effecten. Zoals te verwachten valt, vinden de jongere cohorten homoseksualiteit, euthanasie, abortus, echtscheiding en zelfdoding veel vaker te rechtvaardigen dan de oudere cohorten. Omdat deze laatste, wat conservatievere, cohorten langzaamaan uitsterven en vervangen worden door jongere en progressievere cohorten, verandert de private moraliteit in Nederland. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het laatste cohort, geboren in 1990 en daarna, weer wat conservatiever lijkt te zijn dan de direct daaraan voorafgaande cohorten.
Daarnaast is er ook sprake van een periode-effect omdat alle geboortecohorten de trend volgen die voor de samenleving als geheel gevonden werd, namelijk een toenemende acceptatie van homoseksualiteit, euthanasie, abortus, echtscheiding en zelfdoding (met een kleine stagnatie in 2008). Dat betekent dat zowel oudere als jongere cohorten door de tijd heen toleranter werden. Doordat we te maken hebben met zowel generatievervanging als periode-effecten, zien we grote veranderingen in private moraliteit in Nederland.
Homogener
Naast verschillen in private moraliteit tussen oudere en jongere cohorten, zijn er ook verschillen tussen opleidingsniveaus en mensen die wel en niet religieus zijn. Zo vinden hogeropgeleiden en niet-kerkgangers over het algemeen homoseksualiteit, euthanasie, abortus, echtscheiding en zelfdoding vaker te rechtvaardigen dan mensen die een lagere opleiding hebben genoten of die wel naar de kerk gaan. Wanneer deze verschillen in de loop der tijd toenemen, dan zou dit kunnen leiden tot meer polarisatie in de samenleving over deze onderwerpen. Mensen zouden dan immers van elkaar afdrijven. Uit de EVS-gegevens blijkt echter dat iedereen – zowel hoger- als lageropgeleiden, en zowel niet-kerkgangers als kerkgangers – toleranter is geworden over morele kwesties met betrekking tot seksualiteit en beslissingen rondom leven en dood. Iedereen beweegt zich dus in dezelfde richting. Daarnaast zijn de verschillen in acceptatie tussen de hoger- en lageropgeleiden door de jaren heen afgenomen, terwijl de verschillen tussen kerkgangers en niet-kerkgangers stabiel zijn gebleven. Dit duidt duidelijk niet op een toenemende polarisatie, want dan zouden de meningsverschillen tussen groepen groter moeten worden.
Bij toenemende polarisatie hoort ook dat de meningsverschillen binnen groepen kleiner worden. Immers, wanneer binnen groepen individuen gelijker worden in hun waarden, dan kan de ideologische afstand tussen de groepen ook toenemen, hetgeen duidt op toenemende polarisatie. Wanneer we naar de variantie in private moraliteit kijken, dan zien we dat de hogeropgeleiden, maar vooral ook de middenopgeleiden, in het algemeen homogener in hun waarden zijn dan de lageropgeleiden. Wat religie betreft zien we dat in 1981 de kerkgangers onderling het meest eensgezind zijn over deze morele kwesties, terwijl in 2017 juist de niet-kerkgangers hier meer hetzelfde over denken.
Hoewel geluiden in het publieke debat en sociale media vaak op polarisatie lijken te duiden, blijkt daar in werkelijkheid eigenlijk geen sprake van. De Nederlandse samenleving wordt als geheel juist homogener in private moraliteit. Er is een toename in de acceptatie van homoseksualiteit, euthanasie, abortus, echtscheiding en zelfdoding in elke laag van de bevolking: jong en oud, hoger- en lageropgeleid, kerkganger of niet. De lager- en hogeropgeleiden groeien zelfs meer naar elkaar toe en vooral de middenopgeleiden worden steeds homogener in hun opvattingen. Verschillen tussen kerkgangers en niet-kerkgangers zijn door de tijd heen stabiel gebleven, waarbij de homogeniteit onder niet-kerkgangers (een grote en nog steeds groeiende groep in Nederland) is toegenomen.
Kortom, verschillende groepen Nederlanders raken niet verder van elkaar verwijderd wanneer het gaat over morele kwesties. Er zijn wel verschillen, maar die worden in de loop der tijd eerder kleiner dan groter. Er is dus geen sprake van toenemende polarisatie in feitelijke meningen over private moraliteit. Andere vormen van polarisatie, zoals bijvoorbeeld affectieve polarisatie (een toenemend negatief beeld van andersdenkenden), kunnen echter wel toegenomen zijn, juist omdat het publieke debat sterk gemoraliseerd is geraakt en we eerder elkaar dan elkaars handelen als goed of fout beoordelen.
In de toekomst
Wat kunnen we met deze EVS-gegevens zeggen over moraliteit in de toekomst? Wat publieke moraliteit betreft lijkt het erop dat we geen grote veranderingen hoeven te verwachten. De acceptatie van zaken die het collectief schaden is en blijft laag, onder alle Nederlanders. Er zijn geen grote cohortverschillen, waardoor het proces van generatievervanging ook niet snel zal leiden tot een andere trend in de toekomst.
Wat private moraliteit betreft zien we wel cohortverschillen. De jongere cohorten staan veel toleranter tegenover private kwesties dan de oudste cohorten. Toch is de jongste generatie, geboren tussen 1990 en daarna, niet het meest accepterend. Het zijn de babyboomers, geboren tussen 1950 en 1970, die het hoogst scoren op private moraliteit. Dit is best opvallend, ook omdat de jongere cohorten beduidend hoger opgeleid zijn en minder religieus (gesocialiseerd) dan de generaties daarvoor.
Analyses, opnieuw met EVS-gegevens, laten zien dat de onzekere tijden waarin jongeren leven een rol spelen bij deze conservatievere waardenontwikkeling. Met name de opstapelende materiële onzekerheden omtrent opleiding, werk, wonen en welvaart, en in mindere mate het wegvallen van sociale en culturele kaders zijn hierbij van invloed. Toekomstig onderzoek, onder meer aan de hand van ronde zes EVS-gegevens in 2026, moet uitwijzen of de jongste generatie conservatiever in haar morele opvattingen blijft, en of dit ook voor nieuwe generaties geldt. In dat geval zou er sprake kunnen zijn van een culturele backlash, oftewel een conservatieve reflex. Opmerkelijk genoeg zijn het in Nederland dan niet zozeer de oudere, witte mannen, die hun macht hebben zien tanen en daardoor boos en verbitterd zijn geworden, die deze culturele backlash veroorzaken, zoals Pippa Norris en Ronald Inglehart in hun boek Cultural Backlash betogen, maar juist de jongere generatie.
Al met al lijkt er in de toekomst niet snel een 'lossere moraal' te verwachten. De publieke moraliteit in Nederland is en blijft (waarschijnlijk) vrij strikt: Nederlanders keuren gedragingen die de publieke zaak schaden massaal af. De acceptatie van private morele kwesties ligt daarentegen wel hoog, maar deze laat zich in de toekomst wellicht iets beteugelen door jonge generaties. Tegelijkertijd geeft de toegenomen homogeniteit in Nederland aan dat onze individuele morele kompassen grotendeels dezelfde kant uit wijzen, ook zonder morele autoriteiten.
Dit artikel verscheen eerder in Sociologie Magazine 2024, #1. Niets missen in de sociologie?
WORD ABONNEE VAN SOCIOLOGIE MAGAZINE!
Nieuwsgierig hoe er in andere Europese landen geantwoord wordt op de moraliteitsvragen (of andere vragen van de European Values Study)? Ga naar www.atlasofeuropeanvalues.eu en klik op de kaart module. Selecteer een item (eventueel met zoektermen, zoals publieke tolerantie of private tolerantie) en beweeg met de muis over de kaart om de gemiddelde scores per land te zien. Het is ook mogelijk om scores per respondentgroep (bijvoorbeeld jongeren, hoger opgeleiden, vrouwen, gelovigen) of voor verschillende tijdsperioden te tonen.
De auteurs van dit Essay zijn allen werkzaam bij het departement Sociologie, Tilburg University, en vormen samen met Ruud Luijkx het EVS-team Tilburg. Daarnaast is Inge Sieben co-editor van de European Values Series bij Open Press Tilburg University, is Quita Muis lid van de EVS Scientific Committee en is Tim Reeskens programmadirecteur EVS Nederland. Inge Sieben en Tim Reeskens zijn ook coauteur van de Atlas of European Values, open access te downloaden op www.valuesatlas.eu.
Literatuur
Burgerperspectieven 2019|3. P. Dekker, Q. Muis, I. Sieben & P. van Houwelingen (2019) Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.
De jeugd van tegenwoordig: Moeten we ons zorgen maken over een autoritaire terugslag onder jongeren? Q. Muis & T. Reeskens (2022) In: J. van den Berg, M. Ham, R. Bosman and G. Engbersen (eds.), Raadselen van de maatschappij: Honderd jaar sociologie in Nederland (pp. 255-267). Amsterdam: Uitgeverij van Gennep.
Seksueel-ethische permissiviteit: Trends in Nederland 1981-2017. Q. Muis, I. Sieben, T. Reeskens & L. Halman (2019) In: Mens en Maatschappij, 94(4), 429-458.