Home » Artikel

Het thuis van migranten en hun nakomelingen

Marije Schoonen

 

Lamellen, vitrage en glanzende vitrinekasten. Brede sofa’s, skailederen banken en glanzende salontafels. Het zijn terugkerende elementen in het standaardbeeld van de
migrantenwoning. In het kader van het onderzoeksproject vonden gesprekken plaats met Turkse, Marokkaanse, Hindostaans-Surinaamse, Creools-Surinaamse, Chinese,
Indische, Ghanese en autochtone Nederlanders. Projectcoördinator Hester Dibbits en onderzoeker Hilje van der Horst van het Meertens Instituut concluderen dat er inderdaad
een aantal interessante overeenkomsten te zien is tussen de interieurs van verschillende migrantengroepen, zoals een brede voorliefde voor glanzende, nieuwe meubels, kleedjes van kant of plastic, en de aanwezigheid van toeristische souvenirs en andere voorwerpen uit het land van herkomst (2007). Ook viel hen de netheid op en het grote aantal zitplaatsen in de vorm van hoekbanken en zithoeken in de woonkamers van Turkse en Marokkaanse informanten. Tegelijkertijd luidt een van hun conclusies dat iedere migrantengroep haar ‘eigen’ kleurpalet heeft. Dibbits en Van der Horst: ‘Bij Turkse Nederlanders maakte het kleurrijke interieur geleidelijk aan plaats voor witte interieurs met accentkleuren als geel of blauw, terwijl bij Marokkaanse Nederlanders na het pastel veel blauw, rood en zandkleuren in de woning verschenen. Ghanezen
hebben een sterke voorkeur voor zwarte meubels met gouden accenten, terwijl Creoolse Surinamers weer eerder voor lichte kleuren kiezen.’ Het doel van het onderzoeksproject
was volgens Dibbits en Van der Horst echter niet zozeer om de verschillen en overeenkomsten in de interieurs binnen en tussen de diverse groepen in kaart
te brengen, maar vooral om zicht te krijgen op de rol die interieurs spelen in processen van groepsvorming: ‘Onze verwachting was dat er een groot verschil te zien zou zijn
tussen de interieurs van de eerste-generatiemigranten en die van hun nakomelingen, waarbij laatstgenoemden explicietere verwijzingen naar het land van herkomst in
huis zouden hebben, vanuit een behoefte hun roots te tonen. Zo simpel bleek het echter niet te zijn. Latere gene raties bleken bijvoorbeeld wel veel voorwerpen te hebben
uit het land van herkomst, maar lang niet altijd om er een gevoel van verwantschap mee uit te drukken. Velen volgen ‘gewoon’ de folkloristische mode. Men ontleent er status aan, want juist door middel van die souvenirs positioneert men zich als de hoger opgeleide, kosmopolitische burger.’ Wat je ziet, maar ook wat je níet ziet, is veelzeggend. De interieurs van Hindostaanse moslims kenmerken zich door een afwezigheid van beeldjes, foto’s en afbeeldingen. Het deelproject van Maarten Delwel binnen het promotieonderzoek van Jantine Messing naar Hindostaans- Surinaamse Nederlanders laat zien dat iedere Hindostaanse moslim zo zijn eigen omgang heeft met het door zijn religie ingegeven beeldenverbod. Sommigen overtreden het verbod bewust. Het is een middel om zich als groep te positioneren ten opzichte van niet alleen de
Surinaams-Hindoestaanse gemeenschap, maar ook ten opzichte van de Turkse en Marokkaanse moslimgemeenschap in Nederland. Een opvallend onderdeel van het materiële-cultuurproject is de tentoonstelling Van Huis Uit, ontwikkeld door het Amsterdamse Imagine IC en de Gemeente Tilburg. Gastcurator Michael McMillan ontwierp voor deze expositie een fictieve woonkamer van een gezin
van gemengd Marokkaanse, Surinaamse, Antilliaanse en Indo-Europese afkomst. Vanuit de bank in de door hem ontworpen huiskamer kan men plaatsnemen om
homevideo’s te bekijken over families van uiteenlopende culturele achtergrond die je bijpraten over de gevoelswaarde van hun huiselijke objecten. De muren van de
tentoonstelling worden gesierd door grote statieportretten van migrantenfamilies in hun eigen huiskamer. Wat de migranten volgens McMillan níet hebben overgeno men is het Hollandse gebruik om de gordijnen open te laten. In het begin van de achttiende eeuw, toen stoffen buitengewoon kostbaar waren, was rijkdom als het ware af te lezen aan de gordijnen. Maar nog steeds geven gordijnen –gesloten of niet– samen met vitrages en planten of andere voorwerpen op de vensterbank een signaal af aan de voorbijganger over de status en de smaak van de bewoner van het huis (zie Wijsenbeek-Olthuijs 1997).
Niet voor niets dus dat juist gordijnen zo modegevoelig zijn. Het is een van de tastbare elementen die aandacht krijgen in het onderzoeksproject. Gordijnen worden door
Turkse Nederlanders veelal meegenomen uit Turkije. Niet alleen omdat ze daar goedkoper zijn, maar tevens omdat er in Turkije meer keuze is in de laatste mode.
Ook etenswaren gaan met de migranten over en weer. Door de Turkse zon gedroogde groenten gaan mee naar Nederland, en vanuit Nederland gaan de Completa poedermelk
en oploskoffie mee op vakanties naar Turkije (Dibbits & Van der Horst 2007). Zo manifesteert ‘thuis’ zich ook, en misschien vooral, in dat wat wordt gemist en waarnaar wordt verlangd. Inderdaad, wellicht is de vraag ‘Wat is thuis?’ voor (re)migranten en hun nakomelingen prangender dan voor de autochtone Nederlander voor wie thuis een meer vanzelfsprekend gegeven is. Ook al geeft elk interieur een kijkje in de belichaming
van het begrip ‘thuis’. 

 

 

Literatuur
Delwel, Maarten (2006), ‘Engelen mijden huizen met beelden.
Over identiteit en de praktijk van het beeldenverbod in moslim-
Hindostaanse interieurs in Nederland’. In: Migrantenstudies,
jaargang 22, nummer 2: 57-68
Dibbits, Hester (2005), ‘Nieuw maar vertrouwd. Migranteninterieurs,
sociale klasse en etniciteit’. In: Sociologie 1.2: 143-159

 

 

 

 

 

 

 

Auteur: 

Marije Schoonen