marokkaanse jongeren in de virtuele wereld
Een bezoeker van de website Amazigh.nl schrijft: ‘Ik word onderhand schijtziek van die ellendige discussies over integratie, ik kijk en luister er niet meer naar. Ik heb zoiets van: laat ons met rust, dan zullen we jullie ook met rust laten. Leven en laten leven!!’ (25 oktober 2004). Deze reactie illustreert hoe het debat over integratie juist het tegengestelde bewerkstelligt. Of is dat een te eenvoudige conclusie? Wat is de beleving van de jongeren? En waarom nemen er zo weinig sociale wetenschappers deel aan het debat, terwijl ze al jaren lang migranten onderzoeken? Lenie Brouwer, cultureel antropologe aan de afdeling sociaal-culturele wetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam, onderzoekt discussies van Marokkaanse jongeren op internet.
Vuile was
‘Toen we in de jaren tachtig voor een survey onderzoek bij huizen aanbelden om Turkse respondenten te vinden, merkte ik al dat er veel speelde, maar de vuile was werd keurig binnen gehouden. Pas begin jaren negentig, toen ik onderzoek deed onder Marokkaanse en Turkse wegloopsters, hoorde ik wat er werkelijk speelde: ruzies die soms tot geweld leiden, pogingen tot uithuwelijken en problemen door werkloosheid. Nu, tien jaar later, staan verhalen over zulke gevoelige onderwerpen gewoon op internet’, aldus Brouwer. Voor haar onderzoeken is het een doorbraak dat internet inzicht biedt in de leefwereld van Marokkaanse jongeren. Tijdens eerdere onderzoeksprojecten moest Brouwer enorm veel tijd investeren in de opbouw van goede contacten om achter dit soort problemen te komen. Doordat de jongeren op internet anoniem zijn en schuilnamen zoals Arabguy, Hijabi-lady, of Silence gebruiken, durven ze ook eerder een afwijkend standpunt in te nemen.
Zo stelt een meisje dat zij hoofddoekdraagsters “zwak” vindt en ze vraagt zich vervolgens af: “Waarom moeten we ons beschermen? Tegen wie?”. Een ander Marokkaans
meisje vraagt zich af of ze wel een relatie met een Nederlander mag hebben’, licht Brouwer toe. Dergelijke uitingen weerleggen de stereotype beelden van veel Nederlanders over moslimmeisjes, die volgens hen nederig en gesluierd
door het leven moeten gaan, zoals Elsbeth Etty beweerde in haar column in NRC Handelsblad (17 mei 2003). Op het virtuele huwelijksmagazine Yasmina.nl wordt gediscussieerd over gevoelige onderwerpen zoals seksualiteit. Een meisje dat zeker weet dat ze maagd is vraagt zich af of ze bij de huisarts een maagdelijkheidverklaring kan krijgen, want ‘je weet maar nooit later, en de Marokkaanse gemeenschap roddelt ook veel’. Ze krijgt veel kritiek op haar vraag, want ‘je laat je gewoon met een vergrootglas
bekijken’ en ‘trek je niets aan van de roddels van mensen’. Brouwer vindt het opvallend dat in deze discussie de eis van maagdelijkheid niet ter discussie wordt gesteld, maar
wel de sociale druk op het meisje. De reacties maken duidelijk dat de jongeren van mening zijn dat maagdelijkheid een privé-aangelegenheid is tussen vrouw en toekomstige echtgenoot en geen zaak van collectieve zorg. Het is iets dat je doet ‘voor jezelf, om op jezelf trots te zijn’ en daarmee sluiten de jongeren naadloos aan bij de Nederlandse ‘ik-gerichte’ cultuur. Bij dit onderzoek op internet ontdekte Brouwer een groot verschil met haar onderzoeken in de jaren tachtig. Meisjes en hun ouders onderkennen tegenwoordig het belang van scholing, terwijl destijds de eerste prioriteit was dat meisjes op jonge leeftijd zouden trouwen. Brouwer signaleert tevens dat meisjes liever zelf bepalen met wie ze trouwen en wanneer, en dat ze daarbij ondersteuning
nodig hebben voor de strijd die ze daar thuis voor moeten voeren.
Kaäba-screensaver
‘Omdat ik de jongeren ook wilde ontmoeten die de websites bezochten, heb ik ruim een jaar veldwerkonderzoek gedaan in het Computer Clubhuis in Amsterdam-West’,
vervolgt de antropologe. ‘De jongeren die daar internetten zijn tussen de twaalf en zestien jaar oud en volgen meestal een VMBO-opleiding. Ze hebben weinig zelfvertrouwen; jeugdwerkers merken dat de jongeren niet gewend zijn om
een compliment te ontvangen. Ze nemen het niet serieus en maken er meteen een grapje over. Maar ik merkte dat de grapjes niet zo onschuldig waren. De jongeren refereerden vaak aan de stereotypes van Marokkanen als criminelen
en drugdealers en ze maakten positieve opmerkingen over gebeurtenissen zoals 11 september. Ik vroeg me af hoe ik dit gedrag moest interpreteren.’
Bij de analyse viel het Brouwer op hoe sterk de jongeren zich met de islam identificeren en hoe de jongeren daarom op zoek zijn naar mogelijkheden om die identiteit
in de Nederlandse samenleving vorm te kunnen geven. Zo was ze verrast over de serieuze wijze waarop de jongeren vastten tijdens de Ramadan en niet wilden toegeven dat ze honger hadden. De meisjes benadrukten dat ze hun hoofddoek dragen als uitdrukking van hun islamitische identiteit, terwijl de hoofddoek in het Nederlandse debat als teken van vrouwelijke onderdrukking wordt gezien. De
jongeren surfen voor hun identificatie ook naar islamitische sites. Zo gebruikte een jongen bijvoorbeeld de Kaäba van Mekka, inclusief Arabisch gezang, als screensaver. Dit
idee werd meteen overgenomen door andere jongeren. ‘De islam wordt ook gehanteerd als moreel referentiekader. De jongeren vertelden dat je Nederlanders niet mag uitschelden, dat je niet mag stelen of liegen, om vervolgens te bidden en te beweren dat je moslim bent. De overtuiging dat de islam een mooie en vredelievende godsdienst is, hoorde ik vele malen, en ook dat een terrorist geen moslim kan zijn’, aldus Brouwer. ‘Mijn conclusie is dat de morele paniek in Nederland over de islam er toe geleid heeft dat deze jongeren zich juist op de islam richten en deze inzetten bij de vormgeving van hun identiteit. Omdat de sociale problemen met Marokkaanse jongeren worden gereduceerd tot een godsdienstprobleem, terwijl sociaal-economische moeilijkheden en discriminatie
worden genegeerd, voelen de jongeren zich gestigmatiseerd. Het Nederlandse integratiedebat lijkt gericht te zijn op de overtuiging dat moslims pas echte Nederlanders kunnen worden als ze hun geloof loslaten, en veronderstelt dat mensen slechts één nationaliteit kunnen hebben. Daarbij wordt over het hoofd gezien dat Nederlandse
moslims vanwege hun afkomst per definitie internationaal georiënteerd zijn, met de bijbehorende loyaliteiten. Nederlands- Marokkaanse jongeren ontwikkelen nu een identiteit die zowel Nederlands als Marokkaans is, iets waar hun ouders zich niet mee bezig hielden.’ Het gebruiken van de islam als bron van identiteit, betekent ook het voelen van een verbondenheid met andere moslims in de wereld. Jongeren identificeren zich sterk met moslims die ook in conflictsituaties verkeren, zoals de Palestijnen en de moslims in Kashmir en Tsjetsjenië. Een zelfde ontwikkeling is herkenbaar bij tweede-generatie migranten in andere landen, zoals Groot-Brittannië
Ruimte voor reflectie
Op websites komt de strijd tegen negatieve beeldvorming regelmatig aan de orde. Zo laat een moslima blijken dat ze zich verzet tegen de houding van ‘bepaalde heldhaftige
westerlingen die nog steeds een missie te vervullen hebben’ en die zich geroepen voelen ‘de hoop zielige, niet denkende moslima’s te helpen’. Maar de strijd tegen negatieve
beeldvorming kan er ook toe leiden dat kritiek op het geloof niet langer mogelijk is; uit Brouwers onderzoek blijkt dat op een site als Yasmina weinig ruimte is voor
interne reflectie. Een dergelijke eenzijdigheid is mogelijk in de hand gewerkt door de ontwikkelingen sinds 1e contacten tussen migranten onderling en tussen migranten en Nederlanders te willen bevorderen. De discussies die er gevoerd worden onderscheide1 september Een website als Maroc.nl biedt een positief tegenwicht door dn zich daardoor van het publieke debat dat hoofdzakelijk tussen Nederlanders plaatsvindt. De websitebezoekers reageren bevoorbeeld op de visies van de Marokkaanse schrijver
Hafid Bouazza en die van Tweede Kamerlid Ayaan Hirsi Ali. ‘Het is echter twijfelachtig of deze discussies tot toenadering en begrip leiden. Nederlanders delen Hirsi
Ali’s kritiek, terwijl de Marokkaanse deelnemers zich als moslim voelen aangevallen en de Nederlanders daar niet van kunnen overtuigen’, aldus de antropologe. ‘De kritiek
van Nederlandse forumdeelnemers dat Marokkanen niet aan kritische zelfanalyse doen, is waarschijnlijk een gevolg van de wij-zij scheiding die gemengde discussies
veroorzaken, want op een meer besloten Marokkaans- Berberse site zoals Amazigh.nl is er meer ruimte voor kritische reflectie.’ Een voorbeeld van een bijdrage op deze
site: ‘Ik zeg eerlijk, als moslim heb ik ook kritiek op een aantal dingen die de “islam” zegt. Wat ik Hirsi Ali wel kwalijk neem, is dat zij die keuze ook voor alle andere moslims wil maken, niet rechtstreeks via hen, maar door politieke voorstellen.’ Kritiek van buitenstaanders ligt zeer gevoelig, wat mede tot gevolg heeft dat internetdiscussies soms erg kunnen escaleren. ‘Daar ligt een taak voor de moderators, de leiders
van de internetdiscussies. Zij hebben veel invloed, want door de wijze waarop ze reageren kunnen ze de discussies in een bepaalde richting sturen. Zo heb ik op
een moslim mailinglist gezien hoe na het vertrek van een redelijk liberale moderator, zijn opvolgers een veel strengere interpretatie van de Koran voorstonden’, aldus de onderzoekster.
Discusiëren op AT5
Helaas komen Marokkaanse jongeren zelden op genuanceerde
wijze in het nieuws. Er is meer aandacht voorgebeurtenissen die overeenstemmen met de stereotype beelden, zoals jongeren die zich laten ronselen voor de strijd in Kashmir en Tsjetsjenië. In hoeverre ligt daar een taak voor sociale wetenschappers? Brouwer nam zelf deel aan een discussie van de Amsterdamse televisiezender
AT5 over het voorstel van minister Verdonk om de dubbele nationaliteit af te schaffen. Toen merkte zij hoe moeilijk het is om een genuanceerd standpunt over
te brengen. ‘Sociale wetenschappers vinden het moeilijk hun boodschap te verkopen met goede oneliners’, licht de antropologe toe. ‘De wethouder die ook in het panel
zat herhaalde steeds dezelfde boodschap en had die goed voorbereid. Achteraf gezien had ik dat ook moeten doen. Maar mediatraining is niet de oplossing: het gaat om de
inhoud. Sociale wetenschappers hebben vaak een ander verhaal dan de media willen horen en het is daarom niet eenvoudig om toegang te krijgen.’ Brouwer besluit: ‘Media
zijn niet geïnteresseerd in nuances, en sociale wetenschappen zijn dat juist wel.’
Literatuur
Brouwer, L.A. (2004), ‘Dutch Muslims on the Internet: A new
Discussion Platform’. Journal of Muslim Minority Affairs, 24 (1) (April): 47-57 Brouwer, L.A. (2005), ‘Marokkaanse websites: een barometer voor storm in de multiculturele samenleving’. ZemZem. Tijdschrift over het Midden-Oosten, Noord-Afrika en islam, 1: 91-97 Sue-Yen Tjong Tjin Tai is hoofdredacteur van Facta.
Dit artikel verscheen eerder in Sociologie Magazine:
Facta nummer 2 van 2006
Wilt u dit nummer nabestellen?
Of direct een abonnement nemen?
Of dit nummer in de winkel kopen?