Home » Artikel

Mixen of matten

Wat levert de beste mix op tussen verschillende groepen  in de samenleving? Zowel De mixfactor: integratie en  segregatie in Nederland, een onderzoeksbundel samengesteld  door Lex Veldboer, Jan Willem Duyvendak en  Carolien Bouw, als Paul Scheffers Het land van aankomst  analyseren de succes- en faalfactoren van integratie. Lex  Veldboer, onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam,  vertelt over de conclusies die je uit de verschillende  bijdragen aan De mixfactor kunt trekken en waar deze  afwijken van Het land van aankomst. 

Wat mixt?

In De Mixfactor: integratie en segregatie in Nederland  leveren verschillende onderzoekers vanuit hun expertisegebied  een bijdrage op het gebied  van menging. In het boek staan onder  meer een hoofdstuk over mengen van  autochtone en allochtone kinderen bij  het spelen op straat (Carolien Bouw  en Lia Karsten), een bijdrage over  gemengde huwelijken (Leen Sterckx),  een hoofdstuk over menging op de  werkvloer (Fleur Sleegers en Floris  Vermeulen) en een hoofdstuk over  menging op het gebied van wonen  (Lex Veldboer en Peter van der Graaf).  Door in plaats van integratie de  neutrale term ‘mengen’ als centraal  begrip te gebruiken, bieden de samenstellers  van De mixfactor een breder perspectief dan  slechts de integratie van allochtonen en autochtonen,  waar het woord integratie in het huidige taalgebruik  vooral mee geassocieerd wordt. De mixfactor gaat ook in  op het mengen van sociale klassen, mannen en vrouwen  en de socialisatie van mensen met een psychiatrische of  verstandelijke handicap. Alleen voor religie is er als belangrijke  categorie weinig aandacht.  In het inleidende theoretische hoofdstuk maken de schrijvers  onderscheid tussen twee dimensies van mengen. Ten  eerste het mengen van mensen langs ‘de horizontale as’,  dat bevorderlijk kan zijn voor de sociale cohesie. In termen  van de WRR (2006) is dit het ‘verbinden’. Ten tweede  het mengen langs ‘de verticale as’, waarmee ze het in  contact brengen van mensen uit hoge en lage sociaaleconomische  klassen bedoelen.

Deze laatste dimensie van  mengen heeft de potentie van sociale mobiliteit, of het  ‘verheffen’ in zich.  De samenstellers van De mixfactor stellen zich de vraag  of mengen gewenst is en waarom. Te vaak werd er in het  verleden door beleidsmakers en wetenschappers verondersteld  dat mengen zonder meer goed is en bevorderlijk  voor sociale cohesie en sociale mobiliteit. Vaak leveren  goedbedoelde initiatieven tot meer menging echter weinig  op, of versterken ze juist de spanningen die er tussen  verschillende groepen bestaan. Uit de verschillende  bijdragen van auteurs kan de lezer  echter aanwijzingen halen over wie,  in welke verhoudingen en in welke  vorm met elkaar gemengd zouden  kunnen worden om sociale cohesie en  sociale mobiliteit te bevorderen. Lex  Veldboer spreekt van ‘spelregels voor  menging’. 

De spelregels

De mixfactor bevat geen concluderend  hoofdstuk. ‘We wilden de empirie,  het onderzoek, voor zich laten  spreken’, zegt Veldboer, ‘Het is de  bedoeling dat mensen zelf de conclusies uit het onderzoek  in de verschillende hoofdstukken destilleren.’ Als ze  een concluderend hoofdstuk hadden geschreven zou dat  volgens Veldboer gaan over drie spelregels van menging.  ‘De eerste spelregel heeft betrekking op de verhoudingen  waarin mensen mengen. De bijdrage van Bowen Paulle  laat bijvoorbeeld zien dat in het onderwijs een 30%-70%  verdeling van kinderen uit lagere sociaale-conomische  klassen en middenklassekinderen een goede verhouding  is. In deze samenstelling kunnen kinderen uit de lagere klassen zich optrekken aan de hogere klasse en uit hun  achterstandssituatie komen.

De cito-uitslagen van de kinderen  uit de hogere sociaal-economische groepen gaan bij  deze verhouding niet omlaag. Het belang van verhouding  zien we ook bij het hoofdstuk over wonen. Bij herstructurering  van wijken bestaat het gevaar dat door de komst  van te veel mensen uit middenklassegroepen lagere sociaal-  economische klassen worden weggedrukt, waardoor  de bedoelde menging niet plaatsvindt.’  De tweede spelregel gaat over wie wel en wie niet openstaat  voor menging met lagere sociaal-economische  groepen. ‘Wij zien dat vooral mensen uit de creatieve  klasse en “sociale professionals” geïnteresseerd  zijn en open staan voor  contact met mensen met een lagere  sociaal-economische positie. Meer  dan de zogenaamde middenklasse  van de “hard werkende burger”. Die  is bij vermenging of verkleuring van  de wijk eerder geneigd te vertrekken  naar buitenwijken. De creatieve klasse  bestaat uit wetenschappers, ontwerpers,  kunstenaars en andere hoogopgeleide  creatievelingen. Als je meer  contact tussen verschillende sociale  klassen wilt, kun je die creatieve klasse naar een achterstandsbuurt  lokken met de juiste banen en voorzieningen.  Daarmee is het echte contact echter nog niet gelegd.’  De derde spelregel, die betrekking heeft op de vorm, kan  ervoor zorgen dat menging daadwerkelijk plaatsvindt: ‘We  zien dat veel geïnteresseerden uit de creatieve klasse alleen  bereid zijn daadwerkelijk met mensen van een andere  sociaal-economische klasse om te gaan als daar de juiste  vorm voor bestaat, zoals mentorprojecten.

 Mensen nemen  niet vaak uit zichzelf contact op met anderen, maar doen  dit eerder als duidelijk is wanneer er wel en niet iets van  ze verwacht wordt. Buiten de structuur van het project om  willen deze mensen liever niet te veel in contact komen  met mensen uit een andere statusgroep.  Een ander voorbeeld waarin de vorm van menging belangrijk  is, is op de werkvloer. Organisaties moeten het  niet laten bij het aannemen van mensen uit verschillende  etnische groepen, maar er ook voor zorgen dat er  daadwerkelijk diversiteit op de werkvloer is. Vaak zie je  dat er binnen een organisatie een differentiatie is in de  functies die mensen uitoefenen, die loopt langs lijnen van  afkomst. Bijvoorbeeld dat bij stadstoezicht de allochtonen  de straat op gaan als parkeerwachter en de autochtonen  het kantoorwerk doen. Doordat er nauwelijks contact is,  vindt er ondanks het hebben van werk geen menging  plaats met autochtonen en dus ook geen “verbinding”of  “verheffing” langs deze weg.’  Ook bij daadwerkelijk contact zijn er een aantal voorwaarden  waaronder menging een bindend effect kan hebben.

 ‘Volgens de contacthypothese bevordert toenemend  persoonlijk contact wederzijds begrip en sympathie. De  voorwaarden om de contacthypothese te laten gelden  zijn: een relatief gelijke sociale status, een gezamenlijk  doel, noodzaak tot samenwerken, steun van belangrijke  derden voor het onderlinge contact en tot slot: niet al bij  voorbaat verziekte verhoudingen.’ Vooral de omgeving  van het werk en het onderwijs voldoen vaak aan een aantal  van deze voorwaarden; mede om  die reden zijn het volgens Veldboer  goede omgevingen waar mensen zich  met elkaar verbinden. 

Mixfactor versus Scheffer

De mixfactor gaat dus in op wat er  concreet gebeurt op het gebied van  mengen en op welke verhoudingen,  combinaties en vormen daarin ‘verbindend’  en ‘verheffend’ werken. Daar  ligt het grootste onderscheid met Het  land van aankomst van Scheffer. Waar in De mixfactor  integratie plaatsvindt via mengen door beleidsingrepen,  gebeurt dat bij Scheffer door een oproep tot burgerschap.  Scheffer schrijft vanuit de wens van een verandering in  denken en houding. Aan de hand van literatuuronderzoek  naar integratieprocessen in de geschiedenis, voornamelijk  in de Verenigde Staten, beargumenteert hij dat processen  van integratie verlopen langs vermijding, via conflict, tot  vereenzelviging van verschillende groepen met elkaar.  Als reactie op verwijten dat hij met zijn artikel Het multiculturele  drama een discussie startte die de ‘wij’-‘zij’  tegenstelling heeft vergroot, benadrukt hij dat conflict  onvermijdelijk is om te komen tot een ‘wij’ waarvan zowel  migranten en hun kinderen als ingezeten deel uitmaken.  Volgens Scheffer zorgt migratie voor vervreemding.  Door zelfonderzoek naar geschiedenis en waarden, dat  deels plaatsvindt door conflict en discussie, moet er een  nieuw gezamenlijk verleden, heden en toekomst gevormd  worden. Dat hoeft overigens niet op al te nationalistische  wijze: ‘Het gaat bij de afdaling in het verleden om zelfonderzoek,  niet om zelfverheerlijking’

Volgens Scheffer verloopt het proces van vermijding, conflict  en vereenzelviging niet vanzelf. Er zijn bovendien  specifieke kenmerken aan de migratie van Marokkanen en Turken in Nederland die ervoor zorgen dat het integratieproces  dat in de geschiedenis ongeveer vijftig jaar  duurde, nu langer zal duren. Belangrijke verschillen zijn  de toegenomen mobiliteit, de communicatiemiddelen en  de specifieke kenmerken van de religie van de grootste  groep migranten - de islam. Scheffer gaat niet diep in op  de manieren waarop de overheid zou kunnen ingrijpen in  dit proces. Hij ziet gezin, onderwijs en werk als de belangrijkste  structuren waarbinnen integratie plaatsvindt. Een  concrete ingreep die Scheffer voorstelt is dat de overheid  het stelsel van sociale zekerheid zou moeten herzien om  meer mensen te laten deelnemen aan de arbeidsmarkt, zowel  autochtoon als allochtoon.

 Door toegenomen arbeidsparticipatie  zal het gevoel van burgerschap toenemen.  Volgens Veldboer is er minder verschil tussen verschillende  schrijvers over integratie dan je uit de media zou  kunnen opmaken. ‘We staan niet tegenover Scheffer. Er  staan veel overeenkomsten in ons boek, het boek van  Scheffer en ook in het rapport van de WRR (Identificatie  met Nederland, 2007). Ik ben het persoonlijk met Scheffer  eens dat de culturele elite in Nederland veel te lang heeft  gezegd dat het vanzelf goed zou komen met integratie.  Over de vraag hoe je moet ingrijpen verschillen wij wel  van mening. Scheffer is eigenlijk voor een elitewisseling.  De culturele elite die de discussie sust moet vervangen  worden door een elite die de confrontatie opzoekt. Hij  steunt mensen als Aboutaleb en Hirsi Ali. Als zo’n elite  het voor het zeggen zou krijgen zou het wel vanzelf goed  komen met de integratie. Wij denken ook dat het goed is  om segregatie te bespreken, hoewel je je kunt afvragen of  de culturele elite die Scheffer wenst niet te ver verwijderd  is van de grootste groepen allochtonen. Maar wij vinden  dat Scheffer te weinig aandacht heeft voor mengen. Onder  bepaalde omstandigheden willen mensen wel mengen,  bijvoorbeeld in de vorm van mentorschap, in andere gevallen  niet. Dat soort concrete mechanismen behandelt  hij niet. Ingrijpen in menging kan positieve effecten hebben,  als er maar met de juiste spelregels rekening wordt  gehouden.’ 

Finale 

De mixfactor is geschreven als een beleidssociologische  bijdrage, die gestoeld is op empirisch onderzoek en voor  beleid en verdere beleidssociologische analyses van menging  bruikbaar is. Scheffer doet vooral een oproep aan  de inwoners van Nederland, deelnemers aan debatten en  beleidsmakers, om de discussie met elkaar aan te blijven  gaan en te onderzoeken wat ons, migranten en hun kinderen  daarbij inbegrepen, bindt. Hij veronderstelt dat discussie  en zelfonderzoek uiteindelijk zullen helpen om ons  van de ‘wij’-‘zij’ tegenstelling te ontdoen. De twee boeken  leveren twee positieve perspectieven op een onderwerp  dat zes jaar geleden als ‘de nieuwe sociale kwestie’ werd  opgeworpen. Toen was de discussie erg verhit. Nu lijken  verschillende auteurs op rustiger wijze naar oplossingen  te zoeken, hoewel discussies en frustraties ongetwijfeld  nog zullen volgen. 

Literatuur  Duyvendak, J.W. en L. Veldboer (2001), Meeting point Nederland.  Over samenlevingsopbouw, multiculturaliteit en sociale cohesie.  Amsterdam: Boom  Scheffer, P. (2007), Het land van aankomst. Amsterdam: De  Bezige Bij  Veldboer, L., J.W. Duyvendak en C. Bouw (red.) (2007), De Mixfactor:  integratie en segregatie in Nederland. Amsterdam: Boom  WRR (2006), De verzorgingsstaat heroverwogen: over verzorgen,  verheffen en verbinden. Amsterdam: Amsterdam University Press vertrekt vaak vanuit een  statisch perspectief, waarbij men geen rekening houdt met  de weg die mannen en vrouwen afleggen om een bepaalde  positie te bereiken. Daarmee samenhangend hanteert men  meestal impliciet het loopbaanmodel van de lineaire loopbaan.  Deze traditionele begrippen passen niet meer bij de  tegenwoordige arbeidsorganisatie die zich kenmerkt door  een minder hiërarchische organisatiestructuur. Werknemers  hebben meer autonomie en verantwoordelijkheid,  maar  moeten tegelijkertijd voldoen

Auteur: 

Iris van Huis