Home » Artikel
Een persoon springt blij in de lucht

Onopvallende leefstijlen in beeld

Valt over smaak te twisten? En zo ja, op welke manieren? Koen van Eijck laat zien dat binnen de culturele consumptiepatronen van de hogere middenklasse de afgelopen jaren veelzeggende verschuivingen plaats hebben gevonden. Voer voor sociologen, dus.

Wie gevraagd wordt een stuk over culturele smaakvoorkeuren te schrijven, kan zich bedienen van twee bekende quotes. De eerste luidt: De gustibus non est disputandum. Over smaak valt niet te twisten. Dat is een interessant zinnetje, omdat het op zeer uiteenlopende manieren kan worden geïnterpreteerd. Ooit bedoelde men ermee dat de definitie van goede smaak iets vanzelfsprekends is en dus buiten kijf staat. Tegenwoordig interpreteren de meeste mensen deze quote echter als: het heeft geen zin om over smaak te twisten omdat smaak een subjectieve aangelegenheid is. Iets 'een kwestie van smaak' noemen, betekent dat we smaakverschillen moeten accepteren omdat we het daar toch nooit over eens zullen worden.
Of toch wel? Hier is de tweede (iets minder) bekende quote, eentje van Pierre Bourdieu: Le goût classe, et classe celui qui classe. Door het uiten van mijn smaak, markeer ik niet alleen de objecten van mijn voorkeur, maar onderscheid ik ook mijzelf van personen die er andere preferenties op nahouden. Het mag dan zo zijn dat we niet langer accepteren dat er universele richtlijnen voor de goede smaak zouden zijn, maar we weten zelf meestal prima wat we wel en niet waarderen. En we delen onze smaak met gelijkgestemden, waarmee we laten zien tot welke sociale groep we behoren. Zo valt Bourdieu’s uitspraak keurig tussen de te universalistische eerste interpretatie van de Latijnse quote en de te relativistische tweede interpretatie.

Culturele omnivoor

Omdat culturele voorkeuren primair op sociale conventies berusten, zijn die voorkeuren veranderlijk. Daarmee zijn ook de symbolische betekenissen van bepaalde consumptiepatronen variabel in de tijd. Toch blijven de criteria waarmee we smaken evalueren behoorlijk consistent. Het betreft dan meer generieke onderscheidingen als abstractie boven concreetheid, vorm boven functie, of complexiteit boven eenvoud. De onmiddellijke bevrediging van behoeften wordt lager aangeslagen dan alles wat tijd, moeite en kennis vergt om te kunnen worden gewaardeerd. Dat vertaalt zich in sociaal-culturele scheidslijnen, zoals die tussen de gesloten versus de open types, de traditionelen versus de creatieven, de honkvasten versus de mobielen, of de reflexieven versus de niet-reflexieven.
Deze scheidslijnen worden niet minder relevant met de erkenning van het bestaan van de culturele omnivoor. Die omnivoor combineert weliswaar culturele voorkeuren die zich aan beide zijden van de denkbeeldige highbrow-populair-streep bevinden, maar manifesteert daarmee toch vooral de openheid en het culturele kapitaal dat de (hogere) middenklasse typeert. Die openheid is dus vaak het gevolg van een onderliggende dispositie die de omnivoor in staat stelt om de meest uiteenlopende vormen van cultuur vanuit esthetisch oogpunt te beschouwen.
Het proces waarlangs culturele leefstijlen tot stand komen, wordt door de omnivoor dus niet heel anders dan Bourdieu veronderstelde. Hij was juist degene die erop wees dat de leden van de culturele elite als geen ander in staat zijn om door een esthetische bril te kijken naar (nog) niet gelegitimeerde domeinen zoals popmuziek, film of design.

Herkenbare disposities

Onder het ogenschijnlijke eclecticisme van hedendaagse leefstijlen zijn dus nog steeds herkenbare disposities te vinden die opvallend goed overeenkomen met de oriëntaties die Bourdieu toeschreef aan de door hem onderscheiden klassenfracties. Bovendien hangen zulke disposities nauwer samen met sociale achtergrondkenmerken dan de uitgesproken voorkeuren voor bepaalde artiesten of kunstwerken. Er vindt daarom een verschuiving plaats van aandacht voor 'wat' mensen prefereren naar 'hoe' zij dat doen, vanuit welke disposities of motieven.
Het is interessant dat hoog- en laagopgeleiden allebei van folkmuziek of Star Wars kunnen houden, maar voor sociologen is het nog interessanter dat ze dat op heel verschillende manieren doen. Zo zullen hoger opgeleiden dezelfde film eerder waarderen vanwege vormaspecten of narratieve gelaagdheid, waar lager opgeleiden zich liever laten meeslepen door het verhaal en de herkenbare personages.
Ondanks deze blijvende verschillen in het 'hoe' van culturele activiteiten, maakt de grote overlap in het 'wat' tussen sociale groepen het lastiger om zich via die activiteiten zelf te onderscheiden. Voor distinctie via het 'hoe' moeten anderen in staat zijn om jouw dispositie te 'lezen', en dat vereist al enige bekendheid met die dispositie. Dat maakt het hele statusspel subtieler en lastiger te doorgronden. Juist omdat kunst op zulke uiteenlopende manieren genoten kan worden, is het antwoord op een vraag als 'wie is je favoriete componist?' minder betekenisvol dan het antwoord op de vraag 'waarom is dat je favoriete componist?' Van 'wat' naar 'hoe' dus, en daarmee meer gericht op erkenning binnen de eigen kring dan ostentatieve distantiëring van anderen.


Dit artikel verscheen eerder in Sociologie Magazine 2019, jaargang 2. Niets missen in de sociale wetenschappen? Word abonnee van Sociologie Magazine!


Bobos in Paradise

Ook bij materiële consumptie zien we soortgelijke trends. Nu de leisure class van Veblen op sterven na dood is, ligt het steeds minder voor de hand om een hoge status te tonen via het opzichtig consumeren van luxegoederen. David Brooks laat in zijn boek Bobos in Paradise op vaak hilarische wijze zien hoe dat tot ongemak leidt bij de culturele of creatieve klasse.
Bobo is een samentrekking van Bourgeois-Bohemian, een groep die wel flinke bedragen wil uitgeven aan enorme fornuizen, avontuurlijke outdoor-kleding of spirituele retraites, maar zeker niet aan sportwagens of homecinemasets. Zij steken hun geld, waarvan ze graag beweren dat ze het ook maar toevallig verdiend hebben tijdens het nastreven van hun creatieve visie, bij voorkeur in spullen die kwaliteit en authenticiteit moeten hebben en het leven veraangenamen zonder patserig te zijn. Hier is sprake van inconspicuous consumption; het gebruik van subtiel gemarkeerde producten die enkel worden herkend door degenen die beschikken over voldoende cultureel kapitaal om de geraffineerde signalen te decoderen. Dat is precies wat we ook zien in de verschuiving van 'wat' naar 'hoe' bij culturele consumptie. Wordt distinctie dan ook in materieel opzicht minder zichtbaar?

Ethische maatstaven

Voor een deel wel. Het gaat minder om de aanschaf van goederen dan om de manier waarop je ze gebruikt en de immateriële waarden en kennis die je ermee communiceert. Materiële consumptie wordt zo steeds meer een politieke daad, of een gecommodificeerde uiting van cultureel kapitaal. Dat is op zich geen heel nieuw verschijnsel; denk aan de eigenaren van de zogenaamde 'lelijke eend' (Citroën 2CV) die daarmee decennia geleden al duidelijk maakten dat ze eigenlijk niet zo van de auto’s waren. Maar hoe evidenter het wordt dat we met onze ongebreidelde consumptie de aarde om zeep aan het helpen zijn, des te betekenisvoller worden consumptieve keuzes, ook weer vanuit de achterliggende disposities die we eraan aflezen. Vandaar dat begrippen als duurzaamheid, authenticiteit en rechtvaardigheid in het sociale verkeer steeds relevantere criteria worden waarmee we de consumptiepatronen van anderen beoordelen. Dat zijn eerder ethische dan esthetische maatstaven.
Kleding moet duurzaam geproduceerd zijn onder fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en een hamburger eten kan eventueel nog, maar is enkel verantwoord als het een organische gourmet-burger is en geen Big Mac. Door daarop te letten, etaleer je een zekere achtergrondkennis van productieprocessen en hun morele implicaties, plus de nobele bereidheid om daarnaar te handelen.

Een Citroen V2.

Balanceer-act

Die gevoeligheid voor duurzaamheid, authenticiteit en rechtvaardigheid spreidt zich ook uit naar issues als racisme of seksisme. Wie zichzelf beschaafd vindt, toont dat vandaag niet zozeer door zich op de kunsten te storten, maar door moreel fijngevoelige keuzes te maken op een veelheid aan terreinen. Groene consumptie is daarom een belangrijke manier om duidelijk te maken waar je staat. Ook dit is een voorbeeld van inconspicuous consumption, omdat men niet per se groen consumeert om daarmee gezien te worden. Het is een keuze tegen overbodige luxe en tegen producten die niet sociaal of ecologisch duurzaam zijn gefabriceerd.
Die keuze wordt niet rondgebazuind, maar positioneert consumenten niettemin in een specifiek sociaal segment op basis van wat zij 'natuurlijk' vinden om te doen. Sommigen spreken van een eco-habitus om aan te geven dat een ethische benadering van consumptie vaak deel uitmaakt van de leefstijlen van mensen met veel cultureel kapitaal. De cultureel kapitaalkrachtige klassen bekommeren zich dus om zowel ethische als esthetische aspecten van hun consumptie, een combinatie van waardendomeinen die volgens Weber niet erg voor de hand ligt.
Toch zien we morele idealen als uiting van cultureel kapitaal in onderzoek naar culinaire voorkeuren en de consumptie van goederen. Sterker: in een recente studie naar eetgewoonten laten Kennedy, Baumann en Johnston zien dat niet de esthetische eters (foodies), noch de ethische eters (groenen), maar de ethische foodies het meeste economische en culturele kapitaal hebben. Die groep lijkt het beste in staat om het aangename met het verantwoorde te combineren. Een balanceer-act (Brooks noemt zijn Bobos ook the great reconcilers) die laat zien dat genot en duurzaamheid hand in hand kunnen gaan als je beschikt over de juiste kennis, middelen en moraal.

Moreel dilemma

Dat brengt ons terug bij culturele consumptie. Ook in het culturele veld lijkt die onderliggende ethiek steeds meer een rol te spelen. Waar pleidooien voor censuur voorheen voorbehouden waren aan conservatieven en religieuzen, horen we nu steeds vaker vanuit links-liberale hoek ethische bezwaren tegen cultuuruitingen. De kunstenaar mag nog steeds een rare vogel zijn, maar zodra we tekenen van seksisme, racisme of andere vormen van machtsmisbruik zien, worden die kunstenaar en diens werk scherp veroordeeld, zo niet in de ban gedaan.
R. Kelly, Roman Polanski en Bill Cosby zijn perverse types geworden, Pyke Koch en Wagner hadden antisemitische sympathieën. Maar mogen we daarom niet meer van hun werk genieten? Een moreel dilemma dat zich juist nu, in tijden van politieke polarisatie, weer op de voorgrond dringt en mensen dwingt om stelling te nemen. George Orwell meende zeventig jaar geleden al dat kunstenaars in 'duistere' tijden het idee van l’art pour l’art moeten loslaten om zich ethisch te engageren en partij te kiezen (zelf deed hij dat overigens door na WOII een lijst van schrijvers met communistische sympathieën door te spelen aan Britse overheidsdiensten).
Kennedy et al. pleiten er daarom voor om in onderzoek naar culturele consumptie ook de daarmee samenhangende ethische dimensies mee te nemen. In de consumptiepatronen van de hogere middenklasse zien we naast esthetische ook, en vermoedelijk steeds vaker, onderliggende morele idealen gereflecteerd. De conspicuous absence of conspicuousness, zoals Jean-Pascal Daloz het treffend omschrijft, attendeert sociologen op steeds subtielere doch betekenisvolle scheidslijnen. En op de behoefte aan nieuwe manieren om culturele leefstijlen op een dieper niveau in kaart te brengen en te duiden.

Personalia:

Koen van Eijck is hoogleraar Culturele Leefstijlen aan de afdeling Arts and Culture Studies van de Erasmus Universiteit Rotterdam.


Dit artikel verscheen eerder in Sociologie Magazine 2019, jaargang 2. Niets missen in de sociale wetenschappen? Word abonnee van Sociologie Magazine!


Literatuur:

Bobos in paradise: The new upper class and how they got there. D. Brooks (2000) New York: Simon & Schuster.
Eating for taste and eating for change: Ethical consumption as a high-status practice. E.H. Kennedy, S. Baumann & J. Johnston (2018) In: Social Forces (online first: https://doi.org/10.1093/sf/soy113).

 

Details

Structuur: 

Auteur: 

Koen van Eijck