Over buurtbinding en sociale cohesie: het debat en de realiteit
Interview met Tineke Lupi
De huisvrouw die uit het raam leunt voor een buurpraatje. Wie kent haar niet? En wie is niet vertrouwd met het straatbeeld van een samenscholing in een Jordanees steegje aan het begin van de vorige eeuw?
Het zijn stuk voor stuk voorbeelden van buurtbinding. Een mooie serie foto’s met dit thema siert het pas verschenen boek van Tineke Lupi over buurtbinding in onderzoeksliteratuur. De gesluierde moeders met kinderwagens wandelend langs galerijen met schotelantennes ontbreken daarin niet. Evenmin als het clubje bridgers in het buurtcafé. Dit overzichtswerk van Lupi vormt de theoretische basis voor haar empirische onderzoek naar buurtbinding op IJburg, de VINEX-wijk in aanbouw aan de rand van Amsterdam.
Containerbegrip
‘Sociale cohesie als lokaal concept is onjuist’
Zowel Lupi’s literatuurstudie als het veldwerk voor haar promotie worden uitgevoerd binnen het NWO-programma Sociale Cohesie. Het thema sociale cohesie is actueel, maar niet van gisteren. Durkheim (1858-1917) ontleende het begrip cohesie aan de natuurkunde om nieuwe vormen van sociale integratie en samenhang in de samenleving te duiden. Het is inmiddels een ‘containerbegrip’ geworden, zoals Lupi in de inleiding van haar boek terecht opmerkt. Of het nu gaat om werkloosheid, sociale ongelijkheid of woningnood, vrijwel alle sociale problemen van vandaag worden herleid tot vraagstukken van sociale cohesie. De snel groeiende VINEX-gemeente Houten heeft sinds kort zelfs een heuse wethouder ‘sociale cohesie’. De wethouder ziet het als het doel van zijn portefeuille om aandacht te schenken aan het sociale cement van de samenleving, onder het motto ‘Huizen zijn er genoeg, maar niemand kent zijn buurman nog’. Lupi spreekt in haar studie liever van ‘territoriale binding’. Lupi: ‘Sociale cohesie als een lokaal concept is onjuist. Het is een macrobegrip en niet direct meetbaar. Alleen afzonderlijke componenten zijn te meten, maar altijd op een lager schaalniveau dan waarop cohesie zich voordoet. Het Sociaal Cultureel Planbureau meet het begrip wel op individueel niveau; de betekenis is opgerekt. Het is een glibberig begrip geworden.’
De mythe van de buurtgemeenschap
‘Er is niet zozeer sprake van een afname, als wel van een verschuiving in onze typen bindingen’
In haar boek schetst Lupi een overzicht van ruim tachtig jaar onderzoek naar buurtbinding. Ze stelt de maatschappelijke discussies aan de orde en zet de belangrijkste begrippen op een rij. Van kolonisten en buurtgemeenschappen in de eerste helft van de eeuw maakt ze een sprong in de tijd naar buurtbeleving in de urban village en suburb, om in het laatste hoofdstuk aandacht te schenken aan vraagstukken van identificatie en integratie in hedendaagse VINEX-wijken. Een van haar conclusies luidt dat het idee van de eens zo hechte buurtgemeenschap een hardnekkige mythe is. ‘Al een halve eeuw geleden werd aangetoond dat stadswijken per definitie heterogeen zijn en dat er van één gemeenschap geen sprake is. Toch verwijzen we vandaag de dag naar de jaren vijftig als een tijdperk van grote lokale sociale cohesie.’
De teloorgang van de buurt als leefwereld wordt in de literatuur geschetst als een naoorlogse ontwikkeling. Maar mensen identificeerden zich al veel eerder met andere kaders. Lupi: ‘Het is niet zo dat bonding ties (lokale banden) simpelweg vervangen zijn door bridging ties (integratie in hogere samenlevingskaders). Sociale relaties zijn losser geworden en meervoudig. Mensen hebben meer keuzemogelijkheden en zijn selectiever geworden. Er is echter niet zozeer sprake van een afname, als wel van een verschuiving in onze typen bindingen.’ Dit hoeft niet per definitie een achteruitgang te betekenen, zoals vaak wordt geïmpliceerd. Ook in het debat over sociale cohesie wordt steeds de nadruk gelegd op het zogenaamde gebrek hieraan. Lupi: ‘Er zitten ook voordelen aan. Het betekent eveneens een bevrijding, van sociale controle bijvoorbeeld. Sociale cohesie kan immers ook verstikkend werken.’ Hierop wezen zowel Durkheim als de socioloog Simmel (1858-1918) reeds een kleine eeuw geleden. En er zijn recente geluiden die de lossere banden en de daarmee gepaard gaande stedelijke dynamiek juist positief duiden. (Platvoet & Van Poelgeest 2005). ‘Maar’, nuanceert Lupi, ‘het idee van de buurtgemeenschap is dan misschien een mythe, territoriale binding is springlevend. Mensen hebben evengoed behoefte aan een gevoel van collectiviteit. Wij zijn gebonden, ondanks de modernisering. Dat is geen idylle, maar ook niet per se een beperking.’
Not in my backyard
‘Mensen doen mee, voor zolang als het nodig is’
Sommige begrippen uit de geschiedenis van gemeenschapsstudies hebben niets aan actualiteit ingeboet. De reputatie van een buurt en de identificatie daarmee is bijvoorbeeld een belangrijke basis voor de buurt als imagined community. Ook het concept community of limited liability van Gerald Suttles uit het eind van de jaren zestig is volgens Lupi tegenwoordig nog zeer relevant. ‘Ja, dat is mijn favoriete begrip. Bewoners voelen zich wel emotioneel betrokken bij hun woonomgeving, maar zetten dit slechts om in concrete actie wanneer ze er zelf baat bij hebben. De buurt is niet hun enige integratiekader en de mate van betrokkenheid verschilt per persoon. Ik zie dat terug in mijn onderzoek naar buurtbinding op IJburg. Mensen zetten zich wel in voor hun buurt, maar vooral als het eigenbelang betreft. Ze doen mee, voor zolang als het nodig is. Mensen zijn een tijdlang actief, maar op het moment dat de urgentie voorbij is, wordt het latent.’ Buurtbewoners verenigen zich vooral als het gaat om zogenaamde not in my backyard-acties (nimby-acties). Oftewel: een gezamenlijke vijand, dreiging of doel bevordert de buurtbinding, al is het maar tijdelijk.
Het aardige van Lupi’s literatuurstudie is dat deze enkele veronderstellingen in de huidige discussie over sociale cohesie op losse schroeven zet. Politici pleiten vaak voor zo gedifferentieerd mogelijke wijken. Dit zou de binding tussen mensen ten goede komen. Uit onderzoek blijkt echter dat een bepaalde mate van overeenkomst, ofwel homogeniteit, juist een positief effect heeft op lokaal niveau. Lupi: ‘Alle onderzoeken bewijzen dat er enige overeenkomst in sociaal en cultureel opzicht moet zijn tussen bevolkingsgroepen, als je wilt bewerkstelligen dat mensen zich aan elkaar binden. Mensen moeten zich in elkaar kunnen herkennen. Aan de andere kant is het natuurlijk ook wel zo dat als buurten al te homogeen worden, mensen zich kunnen gaan afscheiden en intolerant kunnen worden’. Van het door stedelijke vernieuwing gewenste socialisatie-effect moeten we dus niet teveel verwachten, aldus Lupi. ‘Socialisatie krijg je als mensen met elkaar omgaan. Als groepen te ver van elkaar af staan, werkt het niet. Bovendien hebben mensen netwerken tot ver buiten de buurt. Er zijn wellicht andere socialisatie-effecten die meer invloed hebben.’
Achterstandswijken
‘De status van een buurt speelt een enorme rol’
Een andere algemene misvatting is dat achterstandswijken een aantasting vormen van de maatschappelijke cohesie vanwege een opeenhoping van sociale problemen. In veel wijken met een lage status lijken de mate van buurtbinding en de hoeveelheid sociale contacten juist beduidend hoger dan in rustige buitenwijken. ‘Onderzoeken zijn op dit punt enigszins tegenstrijdig. Toch lijkt het erop dat mensen in achterstandswijken over hechtere netwerken beschikken, die bovendien minder uitgestrekt zijn. Ook zijn ze vaak lokaler gebonden en hebben ze meer contacten in de buurt.’ Omdat de aandacht zowel in het maatschappelijke debat als in de onderzoekshistorie niet uitgaat naar de negatieve gevolgen van een sterke sociale cohesie, worden die nogal eens over het hoofd gezien. Lupi: ‘In de wijk met de toepasselijke naam De Magneet in Den Haag zijn mensen ontzettend hecht met elkaar. Maar ze zijn heel intolerant. Dat maakt een wijk niet bepaald leefbaar.’ Zo zijn er nog een paar gangbare veronderstellingen die niet empirisch kunnen worden onderbouwd. Menigeen gelooft dat de trek van stedelingen naar het platteland leidt tot een afname van de lokale cohesie. Uit onderzoek blijkt echter dat nieuwkomers wel degelijk hechten aan hun dorpse woonlocatie. Lupi: ‘Er is sprake van een ander soort binding. Ze vinden het mooi waar ze wonen en dat moet vooral ook zo blijven. Ze hebben vaak geen directe economische binding met het dorp. Nieuwkomers bemoeien zich desondanks vaak actief met van alles.’ Tot slot wordt er in de huidige discussie over buurtbeleving veel beweerd over allochtonen, maar daar is nog maar weinig onderzoek naar gedaan.
Wat is het belangrijkste inzicht dat haar literatuurstudie heeft opgeleverd? Lupi: ‘Aan de ene kant is de sociale betekenis van buurten afgenomen, in de zin dat mensen er werken en lokaal gebonden zijn. Aan de andere kant is het identiteitsaspect belangrijker geworden. Er heeft zich de afgelopen eeuw een differentiatie voorgedaan op zowel het gebied van de buurt zelf, als het soort bewoners dat er woont en de typen bindingen die je er vindt. Je hebt oude en nieuwe stadswijken, nieuwe buitenwijken, tuinwijken, hoogbouwbuurten en suburbane woongebieden, met ieder zijn eigen categorieën bewoners. De buurt zegt misschien nog meer dan vroeger iets over wie je bent en wie je wilt zijn. De status van een buurt speelt daarbij een enorme rol. Vooral het onderscheid tussen individuele bewoners blijkt tegenwoordig van groot belang. Gezinnen met kinderen hebben een andere band met hun buurt dan jonge alleenstaanden.’
IJburg
‘Omdat alles nieuw is op IJburg is er een groot idee van maakbaarheid’
Haar veldwerk op IJburg zit er inmiddels op. Lupi ging met collega’s de huizen langs voor het afgeven van een enquête, waarbij het niet altijd even duidelijk was of een huis al bewoond was of niet. Ze haalde daarnaast materiaal uit het volgen van een actieve bewonersverenging en hun website. Lupi: ‘Ik wil me nog verdiepen in de mensen die IJburg ontwikkeld hebben. Het idee van IJburg als een wijk voor individualistische stedelingen die langs elkaar heen zouden leven, zonder behoefte aan al te veel contact, sijpelt door in hoe het is ontworpen. Het moest vooral mooi worden.’ De homogeniteit die kenmerkend is voor VINEX-wijken, heeft men in IJburg proberen te vermijden. Lupi: ‘IJburg moest heel divers worden. En toegegeven, voor een VINEX-wijk is het redelijk afwisselend. Aan de andere kant bouwen ze wel in de strakke bouwstijl van dit moment, met die donkere baksteen en platte daken. Zo krijg je relatief veel soortgelijke gebouwen.’
Welke lering heeft Lupi getrokken uit het doorploegen van vorig onderzoek voor haar empirische project? Lupi: ‘Ik heb vooral geen algemeen beeld willen schetsen. Als je naar de algemene deler zoekt in een wijk, dan trek je al snel de conclusie dat mensen er niet veel binding mee hebben. Maar als je differentieert naar typen bewoners, dan zie je dat er heel grote verschillen zijn.’ Zelf maakt ze onderscheid naar ouders met kinderen, alleenstaanden en stellen zonder kinderen. ‘Opvallend is dat maar liefst 85 procent van de IJburgers voorheen in Amsterdam woonde. En de meesten woonden daar al heel lang. Uit onderzoek blijkt ook dat mensen elkaar meenemen. Ze verhuizen op basis van horen zeggen. En het zogenaamd “buitenwonen in de stad” slaat ontzettend aan.’
Vooral haar grootste onderzoeksgroep, de gezinnen met kinderen, is zeer tevreden. ‘Omdat alles nieuw is op IJburg is er een groot idee van maakbaarheid. Met de drive van pioniers werken ze aan een ideale samenleving’, aldus Lupi. IJburg wordt echter steeds meer een stadswijk. De anonimiteit begint toe te nemen. De bebouwing vlot en die wordt hoog. ‘De eerste bewoners genoten nog van weidse uitzichten. Maar ook IJburgers identificeren zich nu in toenemende mate op het kleinere schaalniveau van de straat en van hun eigen blok.’ De voltooiing van IJburg zal nog jaren vergen. Lupi: ‘Het idee om onderzoek te doen naar buurtbinding op IJburg kreeg ik al vrij snel. Maar door de onzekerheid over de voortgang van de nieuwe wijk had ik moeite met het vinden van een promotieplek.’ Nu staat IJburg in het midden van de belangstelling en is Lupi’s proefschrift in een ver gevorderd stadium. En haar enthousiasme? Dat is onverminderd.
Tineke Lupi (1978)
is stadssociologe. Ze studeerde in 2002 af aan de Universiteit van Amsterdam en werkt sinds 2003 als onderzoeker bij AMIDSt (Amsterdam Institute for Metropolitan and International Development Studies). Recentelijk verscheen van Lupi de literatuurstudie Buurtbinding. Van veenkolonie tot VINEX-wijk. Momenteel werkt Lupi aan haar promotieonderzoek naar buurtbinding op IJburg. Lupi’s onderzoek maakt deel uit van het onderzoeksprogramma Sociale binding in nieuwe wijken: wenselijk, mogelijk? Dit valt onder het NWO-programma Sociale Cohesie.
Literatuur
Lupi, Tineke (2005), Buurtbinding. Van veenkolonie tot VINEX-wijk. Amsterdam: Aksant
Platvoet, Leo & Maarten van Poelgeest (2005), Amsterdam als Emancipatiemachine. Bussum: THOTH
Marije Schoonen is antropoloog, tekstschrijver
en redactielid van Facta
Dit artikel verscheen eerder in Sociologie Magazine:
Facta nummer 1 van 2006
Wilt u dit nummer nabestellen?
Of direct een abonnement nemen?
Of dit nummer in de winkel kopen?