Over culturele integratie op gemengde scholen
De jeugd heeft de toekomst, dus ook voor het dichten van de veelbesproken ‘culturele kloof’ tussen etnische minderheden en autochtone Nederlanders wordt veel verwacht van jongeren. En gevreesd. Positieve geluiden zijn bijvoorbeeld het grote succes van de multiculturele jongerenzender FunX en welwillende allochtone rolmodellen zoals rapper Ali B en zangeres Hind. Daar tegenover staan minder rooskleurige signalen, zoals radicale sympathieën onder bepaalde moslimjongeren en spanningen tussen Lonsdale-jeugd en hun allochtone leeftijdsgenoten. Hoe komt het dat sommige jongeren voorbeeldig integreren met jongeren van andere etnische groepen terwijl anderen zich daar tegen verzetten? Voor een deel hangt dit af van de etnische samenstelling van de klas.
Het promotieonderzoek What’s cooking? Cultural boundaries among Dutch teenagers of different ethnic origins in the context of school van de Universiteit utrecht draait
om de etnische samenstelling van de schoolklas en hoe deze samenstelling de culturele integratie tussen jongeren beïnvloedt. Ik ben in mijn onderzoek uitgegaan van de
veronderstelling dat mensen meer cultureel geïntegreerd zijn naarmate zij meer culturele elementen in hun repertoire hebben die geassocieerd worden met andere etnische
groepen dan de eigen groep. Culturele elementen die eigenlijk bij de eigen groep horen gebruiken geïntegreerde mensen juist minder. Om deze mate van integratie te meten heb ik ruim zeventienhonderd jongeren van rond de vijftien jaar ondervraagd met een schriftelijke enquête. Ik vroeg hen naar hun voorkeuren op het gebied van
eten en muziek, hun meningen over normatieve onderwerpen, hun kennis op het gebied van culturen en hun gebruik van straattaal en etnische accenten. Verder was ik geïnteresseerd in vriendschappen met klasgenoten en de statuspositie die jongeren hebben in de ogen van hun klasgenoten.
Scherpe en vage grenzen
Op het gebied van straattaal, accenten en culturele kennis bleken culturele grenzen relatief scherp te zijn. Surinaamse jongeren onderscheiden zich bijvoorbeeld duidelijk van andere groepen door het gebruik van Surinaamse straattaalwoorden, een Surinaams accent en kennis over Suriname en Surinaamse cultuur. Als het gaat om eten en muziek, lijken jongeren met verschillende achtergronden al veel meer op elkaar. Zelfs in de voorkeur voor hiphop en R&B –twee als ‘zwart’ bekendstaande muziekgenres– onderscheiden etnische groepen zich nauwelijks. Op het gebied van normen zijn
culturele grenzen zelfs bijzonder vaag. Meningen over hoe mannen en vrouwen zich horen te gedragen, wat familieleden voor elkaar over zouden moeten hebben en over ‘alternatieve leefvormen’, zoals het samenwonen met een partner van hetzelfde geslacht, hangen beduidend sterker samen met opleidingsniveau dan met de etnische groep. Dit is opvallend, want juist de vermeende normatieve verschillen tussen etnische groepen krijgen veel nadruk in de publieke discussie over integratie.
Zelfwaardering
maar hoe beïnvloedt de etnische samenstelling van een schoolklas culturele integratie? Twee klassieke perspectieven geven inzicht in deze vraag. Het assimilatieperspectief beschouwt culturele verschillen als restanten van het verleden. Culturele verschillen zullen automatisch vervagen wanneer mensen van verschillende culturele achtergronden met elkaar in aanraking komen, zo is de voorspelling. Het is soms de veronderstelling dat etnische minderheden zich daarbij zullen aanpassen aan de culturele meerderheid. Maar als een etnische groep ergens ruim vertegenwoordigd is, kan de met deze groep geassocieerde cultuur zich ook verspreiden onder autochtonen en andere etnische minderheden. Hiertegenover staat het identiteitsperspectief. Volgens deze visie vervult het lidmaatschap van een etnische groep een reële psychologische behoefte. Mensen ontlenen eigenwaarde aan hun etnische identiteit. Een sterke vertegenwoordiging van andere etnische groepen kan als bedreigend worden ervaren, waardoor de etnische identiteit kan worden versterkt. Daarnaast verwacht men dat statusverhoudingen een rol spelen. Naarmate de eigen groep meer respect geniet, levert het lidmaatschap meer
zelfwaardering op en zal de etnische identiteit daarom sterker gevoeld en uitgedragen worden. Volgens het identiteitsperspectief zullen jongeren hun etnische identiteit
dus vooral benadrukken wanneer ze op school in contact komen met veel leden van andere groepen en wanneer hun groep een hoge statuspositie heeft in de klas. Cultuur
is een belangrijk middel bij het uiten van etnische identiteit en bij het afbakenen of juist doorkruisen van etnische grenzen.
Simpel
De bevindingen van mijn onderzoek ondersteunen in grote lijnen het assimilatieperspectief. Jongeren nemen meer cultuur over van een andere groep, naarmate ze meer klasgenoten uit deze groep hebben. Dit geldt met name voor Surinaamse en Marokkaanse culturele elementen. Surinaamse en Marokkaanse jongeren blijken succesvoller in het verspreiden van hun cultuur dan Turkse en autochtone jongeren. De bevinding dat jongeren sterker aan hun eigen cultuur vasthouden, naarmate ze meer klasgenoten hebben met dezelfde etnische achtergrond,
is ook in overeenstemming met het assimilatieperspectief. Dit geldt in het bijzonder voor Turkse en autochtone jongeren. Kortom: autochtone klasgenoten blijken vooral
invloed te hebben op andere autochtone jongeren; allochtone jongeren nemen door autochtone aanwezigheid in de klas nauwelijks meer Nederlandse cultuur over.
Het identiteitsperspectief vindt weinig bevestiging in de resultaten. Het vasthouden aan de eigen cultuur hangt weliswaar sterk samen met de etnische identiteit, maar de
etnische samenstelling van de klas blijkt niet zoveel uit te maken. Het is niet zo dat jongeren culturele grenzen aanscherpen wanneer hun groep relatief klein is (en ze zich
dus bedreigd kunnen voelen), of wanneer de groep een relatief hoge sociale status heeft in de klas (en ze dus veel zelfwaardering kunnen ontlenen aan het uiten van hun etnische identiteit). Dit resultaat mag opvallend heten, aangezien deze hypothesen min of meer directe vertalingen waren van robuuste bevindingen uit experimenteel
laboratoriumonderzoek. Als het gaat om dagelijkse culturele gebruiken onder jongeren is de werkelijkheid eigenlijk heel simpel: wat de boer niet kent, dat eet ‘ie niet, maar wat ‘ie leert kennen gaat ‘ie ook eten.
Dit artikel verscheen eerder in Sociologie Magazine:
Facta nummer 4 van 2006
Wilt u dit nummer nabestellen?
Of direct een abonnement nemen?
Of dit nummer in de winkel kopen?