"Topsportsucces is maakbaar"
De kans op topsportsucces verschilt niet alleen sterk per persoon, maar ook per land. Welke factoren zijn hierop van invloed en in hoeverre zijn deze maakbaar? Sociologie Magazine sprak met twee topsportonderzoekers: Maarten van Bottenburg en Veerle de Bosscher. "Het zal voor kleine landen in de komende jaren steeds lastiger worden om zich als topsportland te handhaven."
Door Thijs van Dooremalen
Interview met topsportonderzoekers Maarten van Bottenburg en Veerle de Bosscher
Welke ingrediënten zijn van belang om in de sport de top te bereiken? Allereerst: aanleg. Zonder zijn fameuze spelinzicht was Johan Cruijff nooit topvoetballer geworden en zonder zijn uithoudingsvermogen had Sven Kramer geen Olympische schaatsmedailles gewonnen. Daarnaast: doorzettingsvermogen en inzet. Een mooi voorbeeld is ex-zwemmer Maarten van der Weijden, die, ter voorbereiding op zijn gouden race tijdens de Olympische Spelen van 2008, zes maanden lang hele dagdelen in een ‘hoogtetent’ doorbracht. Dit zijn persoonlijke factoren, die bepalend zijn voor het succes van individuele sporters. Sportsucces verschilt echter niet alleen per persoon, maar ook per land. Hierin is een patroon zichtbaar: waar sporters uit het ene land overwinning na overwinning boeken, komen sporters uit andere landen nooit ook maar in de buurt van de prijzen. Wat zijn hiervan de oorzaken? En in hoeverre zijn die door een land zelf te beïnvloeden? Topsportonderzoekers
Maarten van Bottenburg (hierna aangeduid als MvB), hoogleraar Sportontwikkeling aan de Utrechtse School voor Bestuur en Organisatie van de Universiteit Utrecht, en Veerle de Bosscher (hierna aangeduid als VdB), wetenschappelijk medewerker bij de vakgroep Sportbeleid en Management aan de Vrije Universiteit Brussel, houden zich in hun onderzoek bezig met deze vragen. Beiden maken deel uit van de SPLISS-groep, een krachtenbundeling van topsportonderzoekers uit verschillende landen.
In het onderzoek gebruiken jullie de Olympische Spelen als standaard om te bepalen hoe succesvol een land op het gebied van topsport is. Waarom hebben jullie juist voor die standaard gekozen?
MvB: ”Voordat we met ons onderzoek begonnen, hebben we goed nagedacht over de vraag: hoe meet je eigenlijk succes? Uiteindelijk kwamen we tot de conclusie dat de Olympische Spelen de eerlijkste standaard vormen. Bij iedere andere standaard ontstaat namelijk een bias: als een Engelsman hem ontwikkelt zal hij er vooral sporten als rugby en cricket in opnemen, terwijl een Nederlander juist voor korfbal zal gaan.”
VdB: ”Maar eigenlijk maakt het niet zoveel uit welke standaard je kiest. We hebben verschillende standaarden die worden gebruikt naast elkaar gelegd en dan blijkt dat de ranglijsten die daaruit voortkomen erg op elkaar lijken.”
Welke factoren bepalen of een land topsportsucces heeft?
MvB: ”De twee belangrijkste factoren zijn bevolkingsomvang en Bruto Nationaal Product. Die bepalen ongeveer vijftig procent van het verschil in topsportsucces tussen landen. Daar kun je als land vanuit het sportbeleid echter niets aan doen en er is al heel veel onderzoek naar gedaan. Het nieuwe van ons onderzoek is dat we hebben gezegd: daar weten we nu wel genoeg van, hoe kan die andere vijftig procent worden verklaard? Zitten daar factoren bij die een land wél kunnen beïnvloeden?”
En, wat blijkt uit dat onderzoek? Is topsportsucces maakbaar?
MvB: “Ja, topsportsucces is maakbaar, of in elk geval beïnvloedbaar. Je kunt dit empirisch aantonen: landen die over langere tijd een systematisch topsportbeleid hebben gevoerd en er veel geld in hebben geïnvesteerd blijken succesvoller te zijn dan landen die dit niet hebben gedaan.”
VdB: “Een mooi voorbeeld is het Verenigd Koninkrijk. In 1996 bereikten de sportprestaties van dit land een absoluut dieptepunt. Een jaar later zijn echter twee dingen gebeurd: de loterijen zijn hun middelen op topsport gaan focussen en er is een instituut voor topsportcoördinatie opgericht. Vanaf toen zijn de topsportprestaties van de Engelsen eigenlijk onmiddellijk verbeterd. Bij de Olympische Spelen van 2000 in Sydney, was hun aantal behaalde medailles al enorm gestegen.”
MvB: “Lange tijd was topsportsucces zelfs zó maakbaar dat de uitspraak more money in equals more medailles out opging. Maar omdat daarna in toenemende mate sprake was van een mondiale medaillewedloop, waarbij landen steeds meer gingen investeren, naar elkaar gingen kijken en dingen van elkaar gingen overnemen, zag je dat elke extra investering minder op ging leveren. Daardoor is topsportsucces de laatste jaren dus minder maakbaar geworden.”
Hoe is die medaillewedloop te verklaren?
MvB: “Er heeft een cultuuromslag op het gebied van topsportbeleid plaatsgevonden. Vóór de jaren tachtig gold eigenlijk voor de meeste westerse landen dat topsport een soort hobby was, waarvoor niet echt beleid werd gemaakt. Maar vanaf toen is in deze landen een steeds grotere waarde aan topsport toegekend. Die zou bijdragen aan nationale trots, internationaal prestige en sociale binding. Daardoor zijn landen steeds meer in topsport gaan investeren.”
VdB: “Ik denk dat er zelfs twee ontwikkelingen gaande zijn. Enerzijds zijn er steeds meer landen gaan deelnemen aan Olympische Spelen, waarbij ze dan ook nog eens meedoen aan steeds meer verschillende onderdelen. Anderzijds zijn veel meer landen gaan inzien dat je door strategisch investeren in sportbeleid succes kunt boeken. Denk maar aan Korea, China, Japan. Dat zijn landen die het laatste decennium pas zijn gaan presteren.’’
Is succes even maakbaar voor elke sport? Ik kan me voorstellen dat het bij een sport als voetbal weinig uitmaakt hoeveel een overheid investeert, aangezien er al heel veel geld in omgaat.
VdB: “In principe is succes natuurlijk even maakbaar voor iedere sport. De vraag is alleen: maakbaar door wie? Voetbalsucces is zeker maakbaar, alleen is het niet zozeer de overheid die daarin investeert, maar diverse commerciële partijen.”
MvB: ”Naarmate een sport meer is geïnternationaliseerd en er meer sporters aan meedoen, wordt het minder gemakkelijk om succes via beleid te bevorderen. Dat betekent dat de grootste kans op een maakbare medaille bestaat bij die sporten die nog weinig beoefend worden. Een voorbeeld is bobslee. Deze sport wordt door zó weinig mensen beoefend dat een land via een simpele investering tot de top kan gaan behoren. Voor sporten als voetbal en golf ligt dit véél lastiger. Daar heb je decennialang beleid voor nodig, en dan nog is het maar zeer de vraag of het succes oplevert.”
Als we specifieker kijken naar die maakbaarheid van topsportsucces: welke beleidsfactoren zijn hiervoor met name van belang?
VdB: “Alle landen uit ons onderzoek die succesvol zijn in topsport scoren goed op een aantal factoren. De eerste is financiën: grote investeringen leiden vrijwel altijd tot succes. Andere belangrijke factoren zijn trainingsfaciliteiten en de opleiding van coaches. En tot slot: ondersteuning, zowel tijdens als na de sportcarrière.”
MvB: “Je zou denken dat ondersteuning alleen tijdens de carrière nodig is, maar het is wel degelijk van belang om sporters ook daarna te blijven begeleiden. Als een sporter weet dat er na zijn carrière goede begeleiding zal zijn, kan dit hem over de streep trekken om door te gaan. Zo werkte het bijvoorbeeld bij Pieter van den Hoogenband.”
Hoe zit het met topsportsucces in België en Nederland? Welk land is succesvoller?
VdB: “Afgelopen Olympische Zomerspelen, in 2008, heeft België twee medailles gewonnen en Nederland zestien. Dat zegt natuurlijk al wel iets. Een interessantere vergelijking is het aantal sporters in de wereldtop: Nederland heeft er ongeveer 560, België 20. Omgerekend naar inwoneraantal heeft Nederland er dus ongeveer tien keer zoveel. Ik denk dat we niet hoeven te discussiëren over het feit dat Nederland een stuk succesvoller is.”
Hoe komt het dat Nederland succesvoller is?
VdB: “Tussen Vlaanderen en Nederland bestaan grote verschillen. Nederland investeert in zijn geheel veel meer in topsport, begeleidt sporters beter en heeft een veel planmatigere aanpak. We hebben in 2004 onderzocht hoeveel beleidsplannen er in beide landen in de veertig jaar daarvoor waren verschenen, waarin topsport een rol speelde. Nederland had er eenentwintig, België één. België heeft natuurlijk de complexe staatsstructuur niet mee om een goed, planmatig beleid te voeren.”
Kunnen jullie op basis van jullie onderzoek toekomstig topsportsucces voorspellen?
MvB: “De nabije toekomst kun je voorspellen, omdat je weet welk beleid er momenteel wordt gevoerd. Voor de langere termijn is het lastiger: daarvoor moet je weten welk beleid er in de toekomst gevoerd gaat worden. Wat je wél kunt zeggen is: als Nederland op deze manier doorgaat met topsportbeleid, zal het ze wel lukken om zich in de top te handhaven. Aan de andere kant gaat de concurrentie waarschijnlijk nóg meer toenemen, waardoor het voor kleine landen moeilijker zal worden om bij de top te blijven horen.”
VdB: “Over twintig jaar zullen vooral die landen goed presteren die nu al op de langere termijn hebben geïnvesteerd. Met andere woorden: de landen die niet zijn gaan focussen op snelle medailles en topsporters, maar die talent al op vroege leeftijd te begeleiden, door voor een goede kwaliteit bij sportclubs te zorgen en grote talenten vroeg bij elkaar te zetten.”
En wat betekent dat concreet voor de komende jaren? Welke landen zullen de topsport gaan domineren?
MvB: “Op de Olympische Spelen van Londen over twee jaar zal Groot-Brittannië het verschrikkelijk goed gaan doen, dat land heeft de laatste jaren ontzettend veel geïnvesteerd. China is met het topsportbeleid doorgegaan en er is weinig reden om aan te nemen dat het daar minder zal gaan.”
VdB: “India is nu nog niet zo van betekenis, maar gaat dat op den duur absoluut worden. Ik denk dat het land over een jaar of twintig tot de wereldtop behoort. Het is nu een van de weinige landen met een economische bloei. Daar kan dus veel geïnvesteerd worden in topsport. Alleen: ze hebben nog geen topsportbeleid, dus ze komen van heel ver.”
De onderzoeksgroep SPLISS
SPLISS staat voor ‘Sport Policy factors Leading to International Sporting Success’. Deze onderzoeksgroep werd in 2002 opgericht en inmiddels zijn er onderzoekers uit Nederland, België, Engeland, Canada, Italië en Noorwegen aan verbonden. Het doel is de groep in de komende jaren verder uit te bouwen (met onderzoekers uit meer verschillende landen, een eigen website en eigen onderzoeksgeld) om zo tot betere internationale vergelijkingen te komen.
Dit artikel is eerder verschenen in Sociologie Magazine nummer 2 van 2011. Klik hier om dit nummer na te bestellen of klik hier om direct een abonnement te nemen en geen enkel nummer meer te missen.