Home » Column

Fantoomrouw

Column van Mark van Ostaijen

Auteur: 

Door Mark van Ostaijen
Ik ben gefascineerd door woorden. Vooral nieuwe woorden. Want woorden scheppen werelden, één van de belangrijkste lessen van mijn proefschrift. Daarom valt de kracht van woorden nauwelijks te onderschatten. Sommige nieuwe woorden hebben zelfs de kracht van een mokerinslag als je ze voor het eerst leest. Dat had ik bij woorden als 'feesthonger', maar ook bij 'klassenmigratie' en, laatst, bij 'fantoomrouw'. Alsof je altijd al voelde dat zoiets er was, maar nog niet het vocabulaire had om het te benoemen: de woorden en de dingen.
 Zo weet ik nog heel goed dat ik ooit werd getroffen door het stamwoord fantoompijn. Latent was ik bekend met het bestaan van het woord, maar door een roman van Arnon Grunberg werd ik met de neus gedrukt op de betekenis ervan. Namelijk de pijn te kunnen ervaren van iets wat er niet meer is. Feitelijk wordt het gebruikt om pijngevoelens te beschrijven die mensen ervaren na de amputatie van een ledemaat. Tot zover de medische betekenis.
 Ouders die te maken hebben gehad met een miskraam of fatale vroeggeboorte ervaren soms fantoompijn. De pijn van een kindje dat er niet meer is. Dat leed snijdt door de ziel. Een amputatie voor het leven. Buiten de gezinssfeer kan je het ook waarnemen op stadsniveau. Want ik zie ook fantoompijn in mijn woonplaats Rotterdam. En dan in het bijzonder bij oudere generaties die romantisch terugverlangen naar een stad die er niet meer is.
 Onlangs overleed een bijzonder dierbare vriend van mij. Als iemand overlijdt blijf je achter met wat de Fransen lieux de memoires noemen, het plaatsen van herinneringen. Dat kan een stad, een woning of een kamer zijn. Maar ook een bepaalde route. Zo had ik altijd een bepaalde fietstocht naar die vriend. Ik fietste alleen via die weg naar hem. Tot hij overleed.
 Laatst fietste ik ineens zomaar op diezelfde weg. Zonder naar hem te gaan. Alles aan die weg deed me aan hem denken. Maar hij was er niet meer. Weliswaar had de weg niet meer die functie, maar bezat deze nog wel die betekenis. Functieverlies en tegelijkertijd betekenisverdichting. Zo kan je dus fantoompijn ervaren als je een fietstocht maakt, een kamer binnenkomt, een pen ter hand neemt of een liedje hoort. Dat wat er niet meer is, maar wel betekenis heeft, kan zich aan de oppervlakte opdringen. Het kan dat wat afwezig is ineens heel erg aanwezig maken.
 Tot zover fantoompijn. Want toen die vriend nog gewoon leefde ervaarde ik wat je nu fantoomrouw zou kunnen noemen. Ik was al bij leven bang om hem vroegtijdig te verliezen. Al bij leven rouwde ik soms bij de gedachte dat hij er op een dag niet meer zou zijn. Ik ervaar dat nu ook bij verschillende andere personen om me heen. En zelfs soms bij de aanblik van mijn hond. De gedachte dat ik mijn hond ga overleven voelt soms als een haast ondraaglijke vorm van fantoomrouw.
 Uiteindelijk proberen we allemaal dergelijke fantomen in te dammen. Fantomen die ons herinneren aan ons gemankeerde bestaan. We zijn allemaal in meer of mindere mate geamputeerd en proberen te leven met amputaties die onherroepelijk komen gaan. We worden dagelijks herinnerd aan de aanwezigheid van het afwezige. Een kind. Een stad. Of een vriend.
 Dat is toch wat. Lang leve de woorden die nog ontdekt moeten worden, lang leve onze zinsbegoocheling en fantomen.