Home » Column

Wat sociologen bindt

Sociologie Magazine - column

Auteur: 

Meesters van de sociale cohesie zijn ze. Ze weten alles van de bindingskracht van organisaties en van samenlevingen. Ze kennen de lessen van Durkheim over anomie en zelfmoord: mensen zijn als planten; geef je ze te weinig zon, dan komen ze niet tot bloei; geef je ze te veel, dan verdorren ze. Geef je te weinig water dan verdrogen ze, geef je te veel, dan verdrinken ze. Het sociale is als zonlicht en water. Sociologen schuwen de sociale metaforen niet. Maar hoe is het gesteld met de onderlinge band van sociologen? Vallen ze niet uiteen in elkaar tegenstrevende groepen of scholen? Kalft
het sociologendom af door steeds weer nieuwe subdisciplines? Krijgen de beroepsverenigingen nog wel nieuwe leden? Doet iemand nog iets aan de
geschiedschrijving van de eigen vakbeoefening? Wat sociologen bindt is wat hen boeit. Ik kan alleen maar voor mezelf spreken, maar je herkent sociologen aan een grenzeloze nieuwsgierigheid naar wat er in een samenleving, welke dan ook,
gebeurt. Wát er gebeurt is per land verschillend, maar je wilt graag weten hoe de sociale vorken in de steel zitten. Daarnaast hebben ze een geoefend
oog voor de permanente spanning tussen persoonlijke vrijheid (het individuele aspect van het sociale leven) en de druk van groepen, organisaties,
staten. Meer dan gewone burgers hebben sociologen geleerd het gebeuren vanuit meer dan één perspectief te bekijken. Mijn hoogleraar in Leiden, F. van Heek, noemde dat de ‘tournure d’esprit’ van de socioloog. Onontbeerlijk lijkt me ook de blijvende interesse
in ‘oude’ sociologen als Simmel, Weber, Durkheim, en de iets jongeren als Parsons, Schütz, Merton, Blumer, Smelser, Selznick, Coleman en wie ook
niet, als die maar een interessant oeuvre hebben geschapen waar wat uit te leren valt. En ten slotte onderscheiden sociologen zich in de brede kennis van de intellectuele en historische context van de gebeurtenissen die ze bestuderen, inclusief die van
hun eigen vak. Ik las op jonge leeftijd het boek van de Duitse socioloog
Alfred von Martin, De spanning tussen orde en vrijheid; sociologische kernproblemen, in 1962 als AULA-pocket vertaald op de markt gebracht. Ik kocht het –de kwitantie zit er nog in– op 14 februari 1963 voor fl. 2,75. Ik was toen tweedejaars student sociologie. Ik herlas het vorige week, met het oog op het eervolle verzoek deze column te
schrijven. Von Martin, geboren in 1882, was een van de eerste en belangrijkste cultuursociologen in Duitsland met studies als Zum italienischen Humanismus,
Die Religion Jacob Burkhardt, Nietzsche und Burkhardt, zwei geistige Welten im Dialog
(1938) en De Sociologie van de Renaissance (AULA, 1960), waarin hij de opkomst van het westerse individualisme beschrijft. Hij was hoogleraar in
München, maar hij nam in 1933 om politieke redenen zelf ontslag. Hij keerde in 1946 naar München terug. Alleen deze twee droge data maakten me uiterst nieuwsgierig naar de man en zijn werk. Na de oorlog schreef hij nog enkele studies: Geist und
Gesellschaft en een allesomvattende inleiding in het vak in vier delen, kortweg genoemd: Soziologie. De spanning tussen orde en vrijheid is een uiterst boeiend boek over een kernthema van de sociologie, met een waardevolle interpretatie van het
werk van Weber, gesteld tegenover twee populaire en verleidelijke denkers: Carl Schmitt, de kroonjurist van het Derde Rijk, en Karl Marx. Tegenover de romantische heroïek van Schmitt –thans weer helemaal geherwaardeerd in de ideologie van het neoconservatisme– wordt de sociologie gesteld van Max Weber, die ‘evenzeer van de ernst der realiteit als van die der humaniteit is doordrongen: als man van wetenschap, als politicus en als mens optredend als het verpersoonlijkte verantwoordelijkheidsgevoel’
(p. 187). Met die sociologen voel ik mij verwant en heb ik meen band, in heden en verleden. Wat sociologen boeit is wat hen bindt. Om met verheugend nieuws
af te sluiten: de eens zo beroemde –en goedkope– AULA-reeks wordt in ere hersteld en opnieuw opgezet, speciaal voor jonge mensen, nieuwsgierig naar wat de ‘Moderne Sociologie’ hen nu te bieden heeft.

Kees Schuyt is sinds 1 januari 2005 lid van de Raad van State; daarvoor was hij
hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam (1991 - 2005), waar hij nog
één jaar zijn colleges beleidssociologie en wetenchapsfilosofie zal geven.
Hij nodigt voor de volgende gastcolumn uit:Rineke van Daalen, docente sociologie aan
de Universiteit van Amsterdam.