De duurzaamheidskomedie
Het huidige debat over duurzaamheid in Nederland heeft alle kenmerken van een komedie. De term is opgerekt en daarmee vervuild geraakt. We zeggen dat we aandacht aan duurzaamheid besteden, maar doen we dat wel? Ecologie dient centraal te staan en een herijking is nodig van de relatie van de mens ten opzichte van de natuur. Hoe kan de huidige wetenschapsbeoefening daaraan bijdragen? Het afgelopen jaar discussieerden wetenschappers uit verschillende vakgebieden hierover met elkaar op initiatief van het NatuurCollege, onder voorzitterschap van Irene van Lippe-Biesterfeld. Zij signaleren een paar zorgelijke trends en stellen nieuwe paradigma’s voor.
Door Diverse auteurs
Duurzaamheid is in, het is een complete hype. Mondiale milieuvervuiling, klimaatcrisis, dreigende tekorten aan brandstoffen en water, sterk afgenomen biodiversiteit, ze staan als belemmeringen van duurzame ontwikkeling op ieders netvlies gebrand. Voor zwartkijkers is het twee voor twaalf, optimisten zeggen dat het zo’n vaart niet loopt. Maar hoe het ook zij, niemand ontkomt tegenwoordig aan de urgentie van het duurzaamheidsdebat. Duurzaamheid is een maatschappelijke beleidsnoodzaak geworden en overheid en bedrijven beijveren zich om zich van hun groenste kant te laten zien. Er leven hoge verwachtingen van de moderne technologie. Maar wat verstaan we eigenlijk onder duurzaamheid en duurzame ontwikkeling? Welk type oplossingen wordt aangedragen? Welk mens- en wereldbeeld ligt er aan ten grondslag? Wat heeft de wetenschap de samenleving te bieden?
Vraag willekeurig iemand naar een eerste associatie met duurzaamheid, dan is het antwoord steevast 'ecologie, milieu of aarde'. In indexen voor een duurzame samenleving wordt duurzaamheid echter veel breder opgevat. Economische, sociale en culturele aspecten vallen er ook onder. Wie de Monitor Duurzaam Nederland, die het CBS en de drie Planbureaus begin dit jaar uitbrachten, bekijkt, treft ook daar een erg brede opvatting van duurzaamheid aan. Een paar uitgangspunten vallen daarbij op. Ten eerste is het economisch denken hierbij volstrekt dominant. Duurzame welvaart is de graadmeter. En hoewel aspecten van welzijn zijn opgenomen, blijven ze ondergeschikt aan economische overwegingen. De vraag in hoeverre verdere economische groei nog werkelijk bijdraagt aan ons welzijn wordt dan niet meer gesteld.
Ten tweede wordt in de monitor de nadruk gelegd op een afruilsysteem van investeringen. Dit betekent dat waar investeringen worden gedaan op het ene terrein, er wordt ingeleverd op het andere terrein. Als we kiezen voor de aanpak van de vergrijzings-problematiek, mag dat in deze benadering ten koste gaan van natuurlijke hulpbronnen. Of als bedrijven duurzamer gaan ondernemen, laten we de burgers hiervoor meer belasting betalen. De mogelijkheid van een synergetisch model waarin duurzaamheid, welvaart en welzijn elkaar versterken, wordt geopperd, maar op voorhand als niet gangbaar terzijde geschoven. Waarom stellen we het synergetisch model niet als richtinggevend? Een andere uiting van dit economische afruildenken is dat de Nederlandse investering in duurzaamheid op een schaaltje van evenredigheid met andere landen wordt gewogen. Van een economische investering van Nederland in duurzame energievoorziening zouden andere landen teveel profiteren. Dus dat niet. Nederland heeft echter bewezen wel degelijk te kunnen investeren in duurzame samenlevingsvormen en technologieën, zoals wij dat indertijd met de Deltawerken hebben laten zien. Nog afgezien van de mogelijkheid of er misschien toch aan te verdienen valt, zijn er ook niet-economische argumenten voor een nieuwe duurzame kennisontwikkeling, bijvoorbeeld door een wezenlijke bijdrage aan de kwaliteit van leven.
Ten derde ligt aan het principe van deze economische afruil een eenzijdig mensbeeld ten grondslag, gebaseerd op de rationele keuzetheorie. Deze theorie luidt dat de mens uitsluitend een rationeel wezen is en bewust beslissingen neemt. Niets is minder waar. Het is evident dat veel beslissingen onbewust worden genomen. De mens beschouwen als een brein op pootjes is een reductie van de werkelijkheid en daarmee niet zo wetenschappelijk.
Een ander probleem is dat de monitor uitgaat van de antropocentrische ofwel mensgerichte opvatting van duurzame ontwikkeling van de VN-Commissie Brundtland: “Een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder het vermogen van toekomstige generaties in gevaar te brengen om in hun eigen behoeften te voorzien”. ‘What about de eekhoorn en de mier?’ zou een natuurbewuste burger kunnen denken. Gelukkig komt de natuur nog elders in het rapport aan de orde, maar het zou tot het fundament ervan moeten behoren.
Kortom, het debat in termen van afruilen en rationele keuzes voeren is ingegeven door het aanbrengen van scheidingen, door het zoeken naar deeloplossingen. Als we deze weg volgen, zijn we bezig het begrip duurzaamheid zelf te vervuilen en doen we niets anders dan het opvoeren van een duurzaamheidskomedie voor elkaar, waarbij de globalisering van het economisch en cultureel leven als een onbeïnvloedbare kracht wordt gezien, als een nieuwe kosmische – of virtuele zo u wilt – werkelijkheid.
Historisch gezien heeft de mens zich gaandeweg van de natuur vervreemd. De Grieken en Romeinen lieten zich nog leiden door Goden die verbonden waren met de natuur en op wie ze hun gevoelens projecteerden. De Griekse tragedies laten met de halfgoden zien dat de Godenwereld menselijke trekken kreeg, afstand nemend van de kosmische werkelijkheid die voordien het menszijn bepaalde. Geleidelijk heeft de mens verder afstand genomen van de natuur. Het verlichtingsdenken heeft hier sterk aan bijgedragen, door het benadrukken van de menselijke ratio, autonomie en vrije wil. De enorme expansie van wetenschap en techniek heeft onze westerse beschaving mogelijk gemaakt, met alle verworvenheden van dien. Maar de wijze waarop wetenschap en technologie is ingezet heeft ontegenzeglijk ook tot een ernstige ecologische crisis geleid. De vrijheid die we verworven hebben ten opzichte van de natuur heeft niet geleid tot een bewust ontwikkeld verantwoordelijkheidsgevoel, en dat geeft een wrang gevoel bij de moderne duurzaamheidskomedie. Heel geleidelijk is de mens destructief geworden voor de natuur en daarmee zelfdestructief.
Het verlichtingsdenken heeft ons echter ook begiftigd met een kritisch denkvermogen. Op het eerste gezicht staan moderne uitgangspunten als autonomie, keuzevrijheid en vrije wil op gespannen voet met een ecologische benadering en dit kan aanleiding geven tot allerlei dilemma’s. Op een dieperliggend niveau kunnen ze echter een uitstekend uitgangspunt vormen om duurzaamheid synergetisch te benaderen. Natuur en mens kunnen elkaar versterken. De grote uitdaging waar we nu met zijn allen voor staan is om nieuwe, bewust ontwikkelde verbindingen te leggen met de natuur.
In dat opzicht is het eigenlijk onbegrijpelijk dat milieufilosofische benaderingen van de laatste tijd nog zo weinig hun weg hebben gevonden in de wetenschapsfilosofische fundering van de huidige onderzoeksparadigma’s. Milieufilosofen, zoals Arne Naess, Ken Wilber, Ton Lemaire of Wim Zweers bepleiten immers al jaren de noodzaak en de mogelijkheid de wereld vanuit een ecocentrische of synergetische kant te benaderen. Er is ook in deze filosofische kringen doorgaans weinig consensus, maar men is het er wél over eens dat de ecologische crisis niet alleen technologisch is op te lossen. De ecologische crisis is een manifestatie van een dieper liggende crisis, vaak begrepen als een crisis in wereldbeeld. Doorgaans plaatsen wij mensen ons op afstand van de natuur of het ecologische systeem, alsof de crisis buiten ons om gebeurt. Wij mensen maken echter deel uit van de gemeenschap van alle leven. Een nieuw bewustzijn is nodig waarin we gaan beseffen dat ons welzijn onlosmakelijk verbonden is met het welzijn van alle andere levende wezens. Zoals het Handvest van de Aarde het in 2000 formuleerde, namelijk dat “…alle mensen afhankelijk zijn van elkaar en een gedeelde verantwoordelijkheid hebben voor het welzijn van elkaar en al het andere leven op aarde”. Het gaat hierbij dus om alle levensvormen en om rechtvaardigheid. Deze benadering stelt de mens veel minder centraal, maar beschouwt haar als een deel van het gehele ecologische systeem. Bovendien begrijpt de goede verstaander dat de problematiek mondiaal is en om een synergische benadering vraagt. Dat betekent dat er wordt gezocht naar oplossingen die natuur en mens wederzijds versterken. Voor een synergische benadering is zelfkennis nodig, en begrip van het ecosysteem en leven en handelen vanuit betrokkenheid, vanuit wezenlijke inter-esse. Het gaat erom hoe wij als mensen in het leven willen staan, kortom om de binnenkant van duurzaamheid. Dit type vragen ontbreken tot nu toe in de Duurzaamheidsmonitor. Onze stelling is dat zolang we de innerlijke dimensie van het vraagstuk blijven negeren, de kans groot is dat duurzaamheidsmaatregelen verzanden in symbolische gebaren en lege verpakkingen.
Politici, wetenschappers en beleidsmakers zullen de diepte van de ecologische crisis onder ogen moeten zien en een sleutelrol moeten gaan vervullen. Er is reeds volop kennis en technologie aanwezig om onze samenleving ecologisch duurzaam in te richten. Veel particuliere initiatieven zijn er inmiddels. Een voorbeeld is het Transition Towns initiatief. De kracht van deze lokale initiatieven schuilt in het feit dat zij natuur en milieuvraagstukken met sociale en bestuurlijke kwesties verbindt. Voor deze initiatieven zijn de gangbare politiek en wetenschap te langzaam, ze zijn zich te weinig bewust van de urgentie van het probleem, te veel afhankelijk van economische ontwikkelingen en verwikkeld in vastgeroeste denk- en handelingskaders. Waar politiek en wetenschap vroeger richting en gewicht gaven aan maatschappelijke en economische processen, hebben ze op het gebied van duurzaamheid veel van hun zeggingskracht verloren. De burgers lopen vaak voorop. De wetenschap zal zich moeten bezinnen op haar taak. In plaats van het enkel beschrijven, bestuderen en verklaren van de crisis, en achter de feiten aan te lopen, dient zij een veel actievere maatschappelijke positie in te nemen. Dat kunnen ze doen door milieufilosofische inzichten toegankelijk te maken en diepte-ecologische theorieën uit te werken, die mooi onderbouwen dat alle leven onderling verbonden is en laten zien wat de ethische en praktische implicaties daarvan zouden kunnen zijn. Reductionistische paradigma’s dienen te worden vervangen door paradigma’s van verbinding, die en-en oplossingen bieden in plaats van of-of. Zo’n paradigmatische verschuiving is maatschappelijk al gaande, zoals Transition Towns laat zien en ook opkomst van kleinschalige initiatieven als microkredietsystemen, of Community Supported Agriculture. Als de wetenschap zich meer zou richten op dergelijke praktijktheorieën heeft ze de maatschappij tevens een handelingsperspectief te bieden. Door het ontwerpen van een nieuwe ethiek van duurzaam denken en doen richt zij zich op de verbondenheid van alle leven onderling, op rechtvaardigheid, op respect, op het Socratische ‘ken u zelf’, op samenwerking, op oplossingen dankzij elkaar in plaats van ten koste van elkaar. Pas dan kunnen we het toneel van de duurzaamheidskomedie verlaten en deelnemers worden in een leven waar we zelf verantwoordelijk zijn.
De ronde tafel discussianten van het Natuurcollege, afdeling wetenschap:
VU: Prof. dr. Jan Boersema;
UvH: Drs. Anouk Bolsenbroek;
UT: dr. Tatjana Meira-Kochetkova;
Zelfstandig: Dr. mr. Annelies Henstra;
WU: Dr. Bas Pedroli, Prof. dr. Matthijs Schouten;
UU: Prof. ir. Klaas van Egmond, dr. Ludwien Meeuwesen.