Nostalgische naties
In Sociologie Magazine (nummer 4 van 2009) stond het artikel Thuis in verandering. Amerika en Nederland als nostalgische naties als ingekorte versie van de lezing die Jan Willem Duyvendak op 11 juni 2009 hield op de Dag van de Sociologie. Lees hier de volledige lezing.
Door Jan Willem Duyvendak
De afgelopen maanden heb ik in New York gewoond en gewerkt. Daar valt veel over te vertellen, maar laat ik beginnen met een zeer voor de handliggende observatie, die niettemin van belang is voor het onderwerp van deze lezing. Als iemand in New York een gesprek met je begint, dan is de eerste vraag –na “How are you today?”-: “Where are you from?”. Die vraag is niet alleen relevant omdat de Verenigde Staten een immigratiesamenleving zijn maar ook omdat het land een hoge interne verhuismobiliteit kent. Niemand is dus vanzelfsprekend ‘van daar’; zeker in New York is het de vraag waar iemand vandaan komt. Het openen van een gesprek met een geografische, of preciezer: topografische vraag is daarom de gewoonste zaak van de (Nieuwe) Wereld.
In zijn fraaie boek Restless nation. Starting over in America benadrukt de Amerikaanse socioloog James Jasper deze grote mobiliteit van Amerikanen: zij verhuizen gemiddeld twee keer zo vaak als Europeanen en ook nog eens over een beduidend grotere afstand. (Bovendien woont zo’n tien procent van de Amerikanen in een 'mobile home', hoewel dat meestal niet de meest mobielen zijn....) Het idee van ‘restlessness’ en ‘rootlessness’ blijkt diep verankerd in het Amerikaanse zelfbeeld. Dit heeft onder andere gevolgen voor het ‘thuisgevoel ‘van Amerikanen. De behoefte om zich ergens thuis te kunnen voelen is voor de mobiele Amerikanen niet kleiner dan voor meer sedentaire Europeanen: zelfs de meest chronisch mobielen hebben behoefte aan een ‘thuis’. Wat dit ‘thuis’ betekent en waar men zich thuis kan voelen, wordt echter sterk beïnvloed door de hoge mobiliteit in de Verenigde Staten en de migratie naar de VS. Het thuisgevoel wordt primair beleefd in het eigen huis (‘home at home’) dat als een rots in de branding staat van een woelige en vluchtige wereld. Met een variatie op Christopher Lasch: ‘Home is as a haven in a restless world’. In de Verenigde Staten is de betekenis van ‘home’ dan ook sterk verbonden met het individuele huishouden: “‘Home’ has a narrower meaning in American English than in British English. In Britain, the ‘home secretary,’ for example, attends to domestic (as distinct form foreign) affairs (...). The American word ‘home,’ however, has as its primary meaning the house in which one lives.” (Collins, 2007:1)
Dat huis kan en zal in de praktijk echter op vele plekken staan – het ‘thuisgevoel’ zal in de levensloop ook meermalen mee moeten verhuizen. Thuisvoelen wordt dan ook niet gezien in termen van ‘roots’, als geworteld in een specifieke plek, als gehecht aan een bepaalde buurt, maar als een tussenstop op een levenstraject dat voortdurend verandering belooft: geen ‘roots’ maar ‘routes’ (Anderson 1991; Hannerz 1996; Gustafson 2001). Mensen, goederen en dieren die meeverhuizen helpen bij dit thuisgevoel, evenals Starbucks en McDonalds. Voor mobiele mensen zijn deze vaak verfoeide, alom aanwezige ketens een enorme steun bij het steeds weer opnieuw ontwikkelen van thuisgevoel.
Bij ‘homemaking’ op steeds weer andere, nieuwe plaatsen, is ook de aard van de Amerikaanse nationale identiteit behulpzaam, zeker voor migranten. Nieuwkomers en gevestigden delen deze Amerikaanse identiteit; nieuwkomers blijven geen ‘allochtonen’ maar worden vaak al snel mede-Amerikanen (Gorashi 2003: 221-222). Hoewel een zekere uitsluiting van (Moslim)migranten zich ook in de Verenigde Staten heeft voorgedaan, was er zelfs na 9/11 geen sprake van een negatieve politisering van de Islam in de vorm en in de hevigheid zoals die in Nederland plaatsvond en plaatsvindt. Dat wil niet zeggen dat er niets veranderd is. Na 9/11 heeft zich in de VS in een kortstondige golf van heftig patriottisme een lichte verbinding voltrokken tussen ‘home’ en ‘the nation’: plots was sprake van ‘homeland’ (het meest in verband met ‘homeland security’). Tot 9/11 was ‘home-land’ nog een oxymoron: ‘thuis’ werd niet in die zin met de natie geassocieerd; thuisvoelen, dat deed je primair thuis.
Amerika: de crisis at home
Inderdaad, dat deed je thuis want, zoals ik in mijn nieuwe boek laat zien, in de Verenigde Staten is sprake van een crisis in ‘thuisgevoel’ daar waar ‘thuis’ van oudsher gelokaliseerd was: ‘at home’. De hypermobiele samenleving, waar ‘thuis’ lange tijd een baken van stabiliteit was, bestond namelijk bij de gratie van traditionele genderrollen. Als er weer eens verhuisd werd, was het omdat manlief een andere baan kreeg, en het gezin verhuisde met hem mee. Tot in de jaren vijftig waren Amerikaanse vrouwen –zeker in de blanke middenklasse- primair ‘homemakers’. Welnu, dat is radicaal veranderd. De crisis in thuisgevoel in de VS heeft alles van doen met deze genderrevolutie. Zoals uit talloze onderzoeken blijkt, zijn Amerikaanse vrouwen –zeker in vergelijking met Nederlandse vrouwen- serieus gaan deelnemen aan de betaalde arbeid. Aangezien mannen nauwelijks meer zijn gaan doen in het huishouden, heeft de vrouwenemancipatie ‘thuis’ enorm onder druk gezet. De Amerikaanse sociologe Arlie Hochschild heeft die disbalans in een aantal boeken, zoals The Second Shift en The Time Bind. When Work Becomes Home and Home Becomes Work, gedetailleerd beschreven. De Amerikanen leven onder permanente tijdstress: ze combineren niet alleen voltijdsbanen en zorgtaken (met name de vrouwen onder hen) maar, aan de onderkant van de arbeidsmarkt, vaak ook meerdere banen; ze forenzen over grote afstanden; koppels wonen soms vanwege beider banen noodgedwongen niet meer samen; het echtscheidingspercentage heeft inmiddels de 50% overschreden; voor kinderen bestaat er op z’n best zoiets curieus als ‘quality time’, et cetera. Er is sprake van een tijds- en een thuiscrisis in de VS. Fighting for Time. Shifting Boundaries of Work and Social Life heet dan ook een boek onder redactie van de voormalige ASA-voorzitters Epstein en Kalleberg.
De destabilisering van het gezin als kerninstitutie, niet in balans gehouden door verzorgingsstaatvoorzieningen als publieke kinderopvang, manifesteert zich in een chronisch gebrek aan tijd en thuis. Dit gebrek kleurt het Amerikaanse publieke en politieke debat sterk. De thuiscrisis stemt Amerikanen nostalgisch: in het verleden was er voor alles tijd. Dat ‘family values’ zo populair zijn, komt dan ook vooral omdat ze zo onder druk staan. Amerika is een nostalgic nation; een land dat worstelt met een onverwerkte revolutie.
Nederland: de natie als een verloren thuis
In Nederland leven we ook in nostalgische tijden, beleven we eveneens een crisis in ons ‘thuisgevoel’. Zo sterk zelfs dat de regering het bevorderen van thuisgevoel tot nationaal beleidsdoel heeft verheven: “Doel moet zijn een samenleving tot stand te brengen waarin iedereen zich thuis kan voelen” (Kabinetsstandpunt WRR-rapport ‘Identificatie met Nederland’). Bij ons heeft dit gebrek aan thuisgevoel echter niet of nauwelijks te maken met de genderrevolutie maar met die andere grote sociale verandering van de laatste decennia: de toegenomen mondiale mobiliteit van mensen, goederen en mensen. Als Nederlandse politici spreken over een crisis in ‘thuisgevoel’, refereren ze daarbij aan verkleurende buurten, toegenomen diversiteit in omgangsvormen en publieke religieuze uitingen in een overwegend seculiere maatschappij. Nederland –voorgesteld als een huis- zou worden overgenomen door vreemden die ‘ons’ gevoel van thuis verstoren. Van de weeromstuit verlangen ‘we’ terug naar de tijd dat we nog ‘onder elkaar’ waren (en we vergeten voor het gemak hoe gesegregeerd we in het verzuilde Nederland leefden). Ook het Nederlandse debat wordt gekleurd door nostalgie. Ook wij willen terug in de tijd.
Beide revoluties –gender én globalisering- zijn te begrijpen als veranderingen die de wereld voor mensen (en goederen) hebben vergroot. Vrouwen zijn niet langer gekluisterd aan huis & haard; haar wereld is enorm vergroot door het werken buitenshuis. En migratie vergroot – gewild of ongewild- de wereld voor iedereen, zowel voor de migrant als voor de ontvangende samenleving. Ook al is per saldo slechts drie procent van de wereldbevolking werkelijk ‘on the move’ –vertrokken uit het land van geboorte-, de mobiliteit van velen is sterk toegenomen. En beelden en goederen verspreiden zich in een nog veel hoger tempo over de aarde. Recente veranderingen zouden we dus primair ruimtelijk kunnen begrijpen: als vergrotingen van de wereld. Velen hebben meer plek gekregen of wisselen vaker van plaats. “Where are you from?” wordt voor steeds meer mensen, ook buiten New York, een relevante vraag.
Opvallend is echter dat deze grote veranderingen niet zozeer ruimtelijk als wel ‘tijdelijk’, temporeel worden geïnterpreteerd. Dit gebeurt zowel door wetenschappers, die een overgang zien van een moderne naar een postmoderne samenleving, als in het publieke en politieke debat, waar het voortdurend gaat over wie er ‘voorlijk’ dan wel ‘achterlijk’ zou zijn, waarbij ‘onze’ progressiviteit wordt afgemeten aan ‘hun’ achterlijkheid. Paradoxaal genoeg gaat dit Nederlandse geloof in vooruitstrevendheid gepaard met een ongekend sterke hang naar het verleden. De revoluties van onze tijd hebben niet als effect dat we toekomstgericht en postmodern zijn geworden maar juist nostalgisch. De blik is naar binnen en naar het verleden gericht; de geschiedenis is ongekend populair; er is heimwee naar de Heimat (dixit Jan Marijnissen).
Er spreekt diepe nostalgie uit zowel het Amerikaanse als het (West)Europese debat. Thuis is niet meer wat het is geweest: niet op het individuele nivo (door de genderrevolutie), niet in de buurt en niet in de natie (door migratie en globalisering). De bekommernis om deze teloorgang van ‘thuisgevoel’ is groot in de politiek, daarmee de nostalgische blik verder voedend. Veel politici, en niet alleen populisten, menen dat we de ‘ontheemding’ van het heden kwijt kunnen raken door een verdieping van het verleden.
Sociologie en nostalgie
Wat moet de sociologie met deze bekommernis om het verleden? Veel lijkt me, ook al hebben we daarvoor niet per se de beste papieren. Onze discipline heeft namelijk lange tijd een tamelijk lineaire geschiedsopvatting gehanteerd, gedragen door de gedachte van vooruitgang. De sociologie is het kind van de moderniteit; veel sociologen hadden en hebben een aangeboren sympathie voor ‘rootless’- and ‘restless’- samenlevingen, ze prefereerden de stad boven het dorp, de Gesellschaft boven de Gemeinschaft. Sociologische studies betroffen haast vanzelfsprekend maatschappelijke verandering, een fenomeen dat niet alleen descriptief in kaart werd gebracht maar ook normatief werd omhelst: verandering was positief. Sociologie was –grosso modo- toekomstgericht, optimistisch, gericht op vooruitgang: progressief (en daarom soms ook partijdig). Dat gold in Nederland zowel voor de sociografen als de ‘moderne sociologen’, en in zekere zin ook voor de historisch-sociologen: de civilisatietheorie had in ogen van velen toch een immanente vooruitgangsgedachte. En laten we de kritische sociologen niet vergeten, die de toekomstgerichtheid op de spits dreven: in hun eschatologische wijsheid, meenden zij zelfs te weten hoe de geschiedenis zou aflopen. (Andere kritische sociologen, denk aan de Frankfurter Schule en hun erfgenamen, waren overigens eerder romantisch en tot op zekere hoogte nostalgisch georiënteerd)
Willen we de grote veranderingen van onze tijd te begrijpen, dan worden we door collega’s gemaand om het sociologische repertoire geheel te vernieuwen (Ulrich Beck waarschuwt voor de laatste maal dat we ‘zombie categories’ hanteren!) omdat we anders geen zicht zouden hebben op onze ‘liquid societies’ (Bauman). En, zeker, we moeten de gender- en de mobiliteitsrevoluties goed verstaan – maar als we dat doen, dan valt op dat veel van de toegenomen mobiliteit en ‘liquiditeit’ niet zozeer een beweging naar de toekomst op gang brengen maar veeleer één naar het verleden. In plaats van de vlucht naar voren, zoals voorgesteld door Beck en Bauman, stel ik voor dat we allereerst de nostalgie naar een verloren thuis beter leren begrijpen.
De diachrone blik van de socioloog was tot nu toe overwegend naar voren gericht; zijn we in staat om de beweging naar het verleden ook te begrijpen? Staan (post)moderniseringssociologen nu met lege handen of kunnen we nog terug? Back to the past? Kunnen we een sociologie van de nostalgie ontwikkelen, een empathische sociologie die het verdriet begrijpt om wat verloren is gegaan maar die tegelijkertijd onderzoekt wat deze nostalgie drijft, wie er door worden ingesloten en wie buiten, etc. (Een sociologie van de nostalgie is niet hetzelfde als een sociologie van de heimwee, want heimwee is het diepe verlangen om terug te keren naar een andere plek, terwijl het hier gaat om de terugkeer- op dezelfde plek- naar een andere tijd).
We staan niet geheel met lege handen want er is recent nogal wat onderzoek verricht naar nostalgie, onder andere in relatie tot toegenomen mobiliteit, transnationaliteit, diaspora, exil, etc. Dit onderzoek is vooral gedaan door antropologen, historici en sociaal-geografen, hoewel ook enkele sociologen zich niet onbetuigd hebben gelaten. Zo is er in de stadssociologie al langere tijd aandacht voor gevoelens van ‘onteigening’ en ‘verlies’ door gentrificatie en stadsvernieuwing –denk aan het bekende artikel van Marc Fried: ‘Grieving for a lost home’ uit 1963. Vanuit een meer algemeen sociologisch perspectief, is het werk van Davis Yearning for Yesterday. A Sociology of Nostalgia (1979) nog steeds van belang. Pickering & Keightley hebben recentelijk betoogd dat nostalgie -dat zij fraai omschrijven als ‘the composite feeling of loss, lack, and longing’ (2006:921)- louter als een negatief sentiment wordt gezien terwijl nostalgie ook de brug naar het heden kan slaan. Hierbij verwijzen ze naar het belangwekkende boek van Svetlana Boym, The Future of Nostalgia (2002). Zij maakt een onderscheid tussen ‘restorative nostalgia’ en ‘reflective nostalgia’. De eerste vorm van nostalgie is een nogal wanhopig verlangen naar hoe het vroeger echt, authentiek en oorspronkelijk zou zijn geweest, terwijl het tweede type onderzoekt wat de waarde van het (herinnerde) verleden voor het heden zou kunnen zijn. In mijn eigen woorden: in het eerste geval moet het verleden, revanchistisch, worden heroverd op en ten koste van het heden, in het tweede perspectief is de vraag hoe er (meer) continuïteit kan worden gecreëerd tussen verleden en heden.
Reflexieve en restauratieve nostalgie
Als we de nostalgische staat van Nederland en de VS vergelijken, dan lijkt het erop dat Nederland primair lijdt onder een restauratieve vorm van nostalgie terwijl Amerika meer neigt naar een reflexieve vorm. Ik zal dat nader onderbouwen maar eerst wil ik nog even stilstaan bij het gemeenschappelijke aspect van gemis. In Nederland verdween de vertrouwde wijk, in Amerika het eens zo familiaire kostwinnershuishouden. Welnu, vertrouwdheid en familiariteit vormen de basis van ‘thuisgevoel’: het is een noodzakelijke aspect (maar geen garantie) om je ergens thuis te weten. De familie (niet toevallig etymologisch verwant aan familiariteit) is niet meer ‘vertrouwd’ . In de VS staat de family onder druk; Nederland is niet één grote familie meer. In beide landen overheersen gevoelens van ‘mankement’: we missen een familiair thuis.
Maar hier stopt de overeenkomst en beginnen de verschillen tussen beide landen in type nostalgie. Thuis was in de Verenigde Staten primair een ‘haven’: een beschutte, private plek, terwijl in Nederland de natie in haar geheel als thuis wordt gezien. Bij ons domineert niet een ‘haven’-concept van thuis maar wat ik allitererend een ‘heaven’-concept zou willen noemen: thuis is een publieke ruimte waar we gedeelde moderne opvattingen koesteren over het ‘goede leven’ – een thuis waarin migranten aan de hemelse vruchten van onze vooruitgang deel moeten hebben. Doordat ‘wij’ het gevoel hebben dat ‘zij’ dat niet willen, kunnen ‘wij’ ons niet meer thuisvoelen. En dat ervaren we als louter verlies, uitsluitend in zero-sum-termen: hun komst heeft ons thuisgevoel navenant verminderd. Er is ‘ons’ iets wezenlijks afgenomen. Geert Wilders verwoordt dat -op nogal revanchistische wijze- als volgt: “Mijnheer Balkenende, u vertegenwoordigt mijn Nederland niet, u verkwanselt mijn Nederland. Miljoenen Nederlanders willen veranderingen. Zij willen trots zijn op hun land. Zij willen weer veilig zijn in hun land. Zij willen een ander Nederland. Zij willen zich weer thuis voelen in hun land. Zij willen een fatsoenlijk en een sociaal Nederland. Zij willen hun Nederland terug.”(Kamerhandelingen, 18 september 2008)
In Nederland is de thuiscrisis mede zo diep omdat ons thuisgevoel een publieke kwestie is, waarbij we onze beleving van thuis (‘heaven’) afhankelijk hebben gemaakt van het gedrag, de opvattingen en gevoelens van anderen. Zolang (moslim)migranten zich niet als ‘gasten’ gedragen of niet volledig assimileren, ervaren ‘wij’ dat als aantasting van ons thuisgevoel. Nederland is –zoals o.a. collega’s Houtman en Achterberg hebben laten zien- één van de meest cultureel-homogene landen van Europa. We willen Nederland als één huis beschouwen waarin een eensgezinde, vooruitstrevende familie woont. In zo’n huishouden doet elk afwijkend familielid afbreuk aan ieders thuisgevoel.
In de Verenigde Staten wordt de vertrouwde familie ‘thuis’ weliswaar gemist maar de vrouwenemancipatie wordt door velen ook als winst gezien. Er is dus niet alleen sprake van een verliesrekening – zoals in Nederland. Bovendien hebben de Amerikanen –en zeker de Amerikaanse vrouwen- deze verandering zelf gedragen; het is ze niet ‘overkomen’ (een sentiment dat in Nederland sterk domineert met betrekking tot de komst van migranten). Amerikanen hebben dan ook niet het idee dat ze anderen op deze veranderingen moeten aanspreken, maar primair zichzelf: willen we huis-als-thuis versterken dan moeten we weer leren goede ouders te zijn, zo vertellen Amerikanen elkaar eindeloos in het publieke en politieke debat (Michelle Obama figureert daarbij als prominent rolmodel die een zware baan en zorg voor kinderen zo goed zou weten te combineren). In de Verenigde Staten heerst in die zin inderdaad een ‘reflective nostalgia’: er is veel verloren gegaan maar met de emanciaptie is ook veel gewonnen. En wat verloren is gegaan –het ‘rustige’ gezin- kan wellicht onder nieuwe condities, in moderne vorm weer terugkomen. (Natuurlijk, de VS kennen ook minder reflexieve vormen van nostalgie blijkens de heftige culture wars over abortus, het homohuwelijk, wapenbezit, et cetera. Maar in deze conflicten staat geen recent gearriveerde minderheid tegenover een gevestigde meerderheid; alle Amerikanen zijn diep verdeeld over deze onderwerpen, dwars door etnische en religieuze scheidslijnen heen.)
In Nederland heerst daarentegen een sterk restauratief nostalgisch sentiment: alle veranderingen zijn verslechteringen geweest en we willen de oude tijden terug. Die nostalgie is revanchistisch (wij willen het oude, vertrouwde Nederland herstellen) en gebaseerd op de gedachte van oudste ‘grond’-rechten: wij waren hier het eerst. Deze primordialiteit geeft ons het recht om aan anderen voor te schrijven hoe zij zich moeten gedragen; chronologie is hiërarchie. In dit denken in termen van ‘terra-‘ en ‘agranormativieit’, zoals Willem Schinkel dit noemt, gaat een historische fixatie samen met een bepaalde opvatting over het eigenaarschap van Nederland: het is ‘onze’ grond waarop ‘anderen’ zich vestigen (en zich nota bene, zo blijkt uit SCP-cijfers, ook nog thuisvoelen!) en wij, de eerstgevestigden, voelen ons –mede daardoor- niet meer thuis.
Om het ‘oude’ Nederland weer terug te krijgen, doen we een beroep op de nationale geschiedenis, die zou leren wat echt Nederlanderschap is. Hoewel vaak wordt gesteld dat vooral migranten baat zouden hebben bij grotere kennis van de nationale geschiedenis – een gedeelde canon, een chronologisch geordend Nationaal Historisch Museum (Scheffer 2007; Marijnissen 2009)-, lijkt in het huidige klimaat toch vooral een deel van de ‘autochtone’ bevolking houvast te vinden in het nationale verleden.
Leren van een andere wereld
Voor het bezweren van hun thuiscrisis kijken veel Amerikanen verlangend naar Noordwest-Europa. Met name in de Scandinavische landen lijkt de time bind minder knellend doordat er kwalitatief goede publieke voorzieningen zijn voor kinderopvang en er ook een betere balans bestaat tussen de kosten van levensonderhoud en het aantal uren dat men daarvoor per huishouden moet werken. Amerikaanse sociologen kijken halsreikend naar mogelijkheden om iets van het oude ‘thuis’ te herwinnen, zonder de verworvenheden van de vrouwenemancipatie te hoeven opgeven. Uit het Amerikaanse arbeid-en-zorg-debat blijkt dat nostalgie en vernieuwing niet met elkaar op gespannen voet hoeven te staan; vanuit waardering voor aspecten van het verleden, kan de blik naar voren worden gericht. Maar de sociologische blik verschuift niet alleen langs de diachrone as: het is door een wijder synchroon perspectief –in dit geval door kennis te nemen van ‘Scandinavische toestanden’- dat de nostalgie zich niet omzet in ressentiment maar in gedachten over verandering. Er blijken –ook hedentendage- elders betere mogelijkheden voor de combinatie van arbeid en zorg te zijn; plekken waar men anders met tijd omgaat, waar men meer tijd heeft. Er kan een wereld worden gewonnen.
Hoe kunnen wij in Nederland van een restauratieve, improductieve vorm van nostalgie naar een meer reflexieve vorm komen? In de eerste plaats door positief te benoemen welke kwaliteiten van ‘Nederland’ we de moeite waard vinden om te behouden: niet omdat ze Nederlands zijn, maar omdat het waardevolle kwaliteiten zijn. In de tweede plaats door anders naar Nederland te gaan kijken: ruimtelijker. In plaats van alles met een diachrone blik te bezien – waarin we klem zitten tussen onze afkomt en een ongewisse toekomst -, kan het helpen om naar de plek van Nederland in de wereld te kijken. Dan zien we geen geïsoleerd land dat enkel kracht zou kunnen putten uit zijn verleden, maar een gebied dat op ontelbare manieren is verbonden met heel veel andere plekken. Er zijn maar weinig landen waar zoveel goederen in- en uitstromen; waar zo’n groot deel van de bevolking wereldwijd internet; waar zovelen zo solidair zijn met zoveel anderen elders in de wereld; waar de wetenschap zo internationaal georiënteerd is; waar de talenkennis van de bevolking zo ontwikkeld is; waar zoveel vakanties in het buitenland worden doorgebracht; en inderdaad, waar zoveel migranten wonen.
En precies op dat laatste punt, de omgang met diversiteit, daar kunnen voorbeelden uit de Verenigde Staten ons mogelijk helpen. Let wel: mogelijk, want diversiteit kan ook de motor van animositeit zijn of van ‘hunkering down’-gedrag (Putnam). Maar wat, als we de condities weten te creëren waarin mensen beter met (bepaalde) verschillen kunnen omgaan? Zeker, ik refereer hier aan mijn beperkte ‘exemplarische situatie’: New York. Recent onderzoek van Mollenkopf, Kasinitz en Waters (2008) wijst namelijk uit dat de tweede generatie immigranten het in NYC overwegend goed doet, mede omdat ze leven in een omgeving die diversiteit waardeert. Waardeert in de dubbele zin van het woord: in de zin van evalueren (verschillen laten anderen dus niet onverschillig) én appreciëren, tenminste als deze verschillen van waarde blijken te zijn. Iedereen brengt daarbij zijn of haar geschiedenissen mee. Van niemand wordt gevraagd om die zomaar te vergeten, maar van iedereen wordt gevraagd om zich reflexief tot het eigen verleden te verhouden. Wanneer heeft iets ‘ouds’ betekenis op de nieuwe plek, wanneer niet? Wanneer helpen goederen, mensen en beelden van de plek-van-herkomst bij het gaan thuisvoelen op de plek-van-aankomst; wanneer vormen zij daarvoor een hindernis?
Een reflexieve houding helpt idealiter bij het ontwikkelen van thuisgevoel op de nieuwe plek. Iemand vragen “Where are you from?” erkent dit mogelijke belang van het verleden voor het heden. Maar er schuilt ook een risico in de Amerikaanse openingsvraag: alsof je herkomst je toekomst bepaalt.