De sociologische betekenis van sportbeoefening
Sport en sociologie zijn twee werelden die elkaar steeds meer lijken te vinden. Vooral de afgelopen jaren nam de aandacht voor de sociologische betekenis van sport toe. Maar om nu te spreken van een gelukkig huwelijk.
Door Koen Breedveld
Dit artikel is verschenen in Sociologie Magazine, nummer 4 uit 2013.
Meer lezen? Op de hoogte blijven van de laatste sociologische ontwikkelingen? Neem direct een abonnement.
De sportsociologie beschikt over een mooie traditie. Veel van de 'groten' schreven over sport. Elias bijvoorbeeld, over the quest for excitement, Bourdieu over de smaak voor sport en de relatieve autonomie van het sportveld, Putnam over de kansen om door sport te bonden en te bridgen. Hier te lande maakte Huizinga zich in het interbellum zorgen over 'de opkomst van het moderne sportwezen' en de teloorgang van het spel.
In het midden van de jaren vijftig kreeg het CBS de vrijetijdsbesteding in het vizier en begon het met turven hoeveel Nederlanders er lid waren van sportverenigingen (16% destijds, de helft van het huidige percentage). Meer academisch bestudeerde Miermans in de jaren vijftig de 'a-sportieven' binnen de voetbalgemeenschap en analyseerde Wippler in de jaren zestig de behoefte aan tennisbanen en de beoefening van hengelsport. In de jaren zeventig was het het ITS, dat voor het ministerie het sportveld in kaart bracht.
Later kwamen de eerste sportsociologen. De Amsterdamse en oud-Olympische roeier Stokvis richtte zich op de begrippen 'sportwereld' en 'mediasport', diens promovendus Van Bottenburg liet zien dat topsportsucces weinig doet voor de beoefening van een tak van sport (het dus niet bestaande Ard-en-Keessie-effect). In Vlaanderen – een wielerland maar een iets minder sportland dan Nederland, permitteer ik me te stellen – hebben grootheden als Renson en Vanreusel het sociologische sportonderzoek op de kaart gezet.
De afgelopen jaren is de belangstelling voor sport als sociologisch thema verder gegroeid. De bezuinigingen zullen daar een rol in hebben gespeeld. Sport is immers een van de weinige beleidsterreinen waar nog níet in is gesneden. Geen wonder, want met nog geen 0,1% van de VWS-begroting valt er met bezuinigen op de sportbegroting financieel weinig eer te behalen. Ook publicitair gezien schiet men er weinig mee op. In een departement waarin budgetbeheersing het toverwoord is en medici en boekhouders een verbeten strijd uitvechten om de macht, vormt sport een prettige afleiding. Om die reden bekroonde voormalig secretaris-generaal Roel Bekker sport ooit tot dinky toy van het departement.
Gezonde leefstijl
Op langere termijn gaat de gegroeide belangstelling voor sport gelijk op met de toegenomen interesse in gezondheid en lichamelijkheid. Media en overheid peperen ons in dat we vitaal moeten blijven en er een gezonde leefstijl op na dienen te houden. Sporten wordt gepromoot als de ideale manier om daar handen en voeten aan te geven. Conspicuous jogging is ideaal voor wie zich als weldenkend mens wenst te onderscheiden – zichtbaar voor iedereen en verheven boven iedere verdenking, poets je zowel je gezondheid als je imago op. De marketing-machines van Adidas en Nike verdienen goud aan al die 'zwetende portemonnees' en transformeren en passant de sportzaak om de hoek van obscure mannen-onder-elkaar-enclave tot hip fashion-centre.
Natuurlijk is daarin niet alle sport gelijk. Hardlopen is er voor de hoger opgeleide oudere mannen en jongere vrouwen, fitness voor druk bezette singles, zwemmen voor gewone families en voetbal en hockey voor de jeugd. Davis Cup-wedstrijden zijn er voor studentenverenigingen en autochtone veertigplussers, het ABN AMRO World Tennis Tournament en de KLM Open voor het zakenleven, Red Bull Crashed Ice voor de sensationseekers en schaatsen op natuurijs voor de traditionelen en melancholieken.
Zoveel velden, zoveel praktijken: de sport is gefundenes Fressen voor Bourdianen. Sport verbroedert, maar wel selectief. Sport is ook het schouwtoneel voor processen van distinctie en ongelijkheid. Anno 2013 is de sport nog even gestratificeerd naar sociale klasse als drie decennia terug. Naar etniciteit mag het sportpubliek dan heterogener zijn samengesteld dan het cultuurpubliek, met iedere stap dichter in het hart van de sport vormt sport minder een afspiegeling van de bevolking. Informele sociale processen betuigen zich in de sport niet minder effectief als uitsluitingsmechanisme dan elders in de maatschappij.
Sociale samenhang
Bij sport denken we echter vooral in termen van sociale samenhang. Oranjegevoel, vrijwilligersinzet en informele loopgroepjes figureren met regelmaat in analyses over sociale cohesie. Voetbalvandalisme en verbaal en fysiek geweld horen daar helaas ook bij, al is de indruk dat de beeldvorming daarvan negatiever is dan de werkelijkheid.
Armstrongs doping-machinerie, corruptie in de Olympische 'familie' en matchfixing vormen de uitwassen van de rationalisering van de sport. Zo ook trouwens de half-miljard-euro-begrotingen van clubs als Manchester United en FC Barcelona, of de afkoopsom van 100 miljoen euro voor een Walese voetbalslaaf.
Overigens zal die economische rationaliteit geen kind beletten om te slapen onder een dekbed van Gareth Bale of zich het kapsel aan te laten meten van Feyenoord-spits Graziano Pelle. Ondanks of wellicht dankzij de onttovering spreekt sport onverkort tot de verbeelding. In sport kunnen we nog even wegvluchten uit de realiteit. Sport geeft ruimte om te dromen, dromen over onbegrensde mogelijkheden en diepgekoesterde verlangens. Zondag de dood of de gladiolen, maandag wacht het werk weer.
Toekomst en sport
Zal de huidige aandacht voor sport aanblijven? Vorig jaar schoot het tweede kabinet Rutte het Olympisch Plan 2028 af. Te megalomaan, geldverspilling, was het algemene oordeel. En met SP en RTL4 op het vinkentouw vooral riekend naar een stinkende diesel, en weinig meer weghebbend van de olijke dinky toy van weleer. Spijtig uiteraard voor alle sportliefhebbers, spijtig wellicht voor de samenleving, maar begrijpelijk tegen de huidige financiële achtergrond.
Ook zonder OP2028 valt echter te verwachten valt dat de belangstelling voor sport de aankomende decennia zal aanhouden – met dank aan de oplopende zorgkosten en de al dan niet terechte angst voor een obesitas-epidemie. In die context blijft sport een uitgelezen podium om het gezonde verstand te etaleren en de maatschappelijke betrokkenheid te tonen. Sport is salonfähig geworden. Als sporter hoef je je nergens meer voor te schamen. In de 'versporte samenleving' is het vooral de niet-sporter die wat uit te leggen heeft.
Sport heeft de samenleving en daarmee de sociologie veel te bieden. In de microkosmos van de sport worden veel maatschappelijke problematieken en sociologische vraagstukken weerspiegeld, soms zelfs uitvergroot. Toch verwacht ik dat ook in 2028 sport voor velen, sociologen incluis, weinig meer zal zijn dan de belangrijkste bijzaak van het leven. Eerlijk gezegd weet ik ook niet of ik daar ongelukkig mee ben. Laat sport vooral ook een vrijplaats blijven, weg van te veel bemoeizucht van beleidsmakers, politici en wetenschappers. Als het plezier centraal blijft staan, volgt de maatschappelijke betekenis vanzelf. Of zoals Huizinga het zou verwoorden: terug naar het 'occasionele vermaak'!
Koen Breedveld (1964) is bijzonder hoogleraar Sportsociologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast is hij directeur van het Mulier Instituut, dat als doel heeft de sociaalwetenschappelijke kennisontwikkeling en beleidseffectiviteit op het terrein van sport te bevorderen.