De schoffering van de etnografie
Veel van wat ik over de mensenwereld weet heb ik uit etnografische onderzoeksverslagen. Zo zijn er moeders van Antilliaanse diefjes die hun zoon vermanend voorhouden dat stelen toch echt niet mag, terwijl ze zich ondertussen koket tooien met de sieraden die hij gestolen heeft.
Door Abram de Swaan
Deze column is verschenen in Sociologie Magazine, nummer 4 uit 2013.
Meer lezen? Op de hoogte blijven van de laatste sociologische ontwikkelingen? Neem direct een abonnement.
Dit voorbeeld van een double bind heb ik van Marion van San (Stelen en steken). Ik meen te weten dat de bullebak van de klas maar eens in de paar maanden een klap hoeft uit te delen; als hij in de tussentiijd tien minuten te laat de klas binnenkomt met zijn intimiderend loopje en zijn dreigende verschijning is dat al genoeg om de leraar en de hele klas voor het volgende half uur van hun à propos te brengen (Bowen Paulle, Anxiety and Intimidation in the Bronx and the Bijlmer). Van het boek van Erik Bähre (Money and Violence) is me bijgebleven dat in Kayelitsha (een township bij Kaapstad) zijn assistente door haar man met de schroevendraaier aan de tafel werd vastgenageld. Die halve kruisiging was ingegeven door pure afgunst.
Ik ben niet nagegaan of het allemaal echt zo in die boeken staat, maar zo zitten die passages na vele jaren nog in mijn hoofd en zijn ze deel van wat ik van de wereld denk te weten. Ik dacht nog meer te weten. In Medjugorje (in het oude Joegoslavië) bestreden de bewoners van het bedevaartsoord elkaar op religieuze gronden, maar het ging ze vooral om de verdeling van de verdienste rond de souvenirverkoop. Net zoals volgens Oussama Cherribi (De Imams van Amsterdam) de ruzies in de moskee draaiden om de inkomsten van de moskeewinkel. Van dat artikel over Medjugorje is me ook bijgebleven dat de clans elkaar zo hevig haatten dat ze elkanders graven opbliezen. Dat leek me een sterk staaltje, maar daarvoor ga je naar verre, vreemde landen.
Medjugorje was het dorp van professor dr. Mart Bax, die nu als veelvoudig leugenaar en vervalser is ontmaskerd. Dat is behoorlijk dicht bij huis, want hij kwam wel op de Amsterdamse School waarvan ik indertijd directeur was en hij publiceerde in het zeer nabije Amsterdams Sociologisch Tijdschrift. Veel in dat stuk was dus vierkant verzonnen.
Dat is erg. Nog erger dan bedrog in andere takken van wetenschap. Want etnografische verslagen zijn niet goed verifieerbaar en nauwelijks te repliceren. Alles wat ik hier heb aangehaald heb ik in goed vertrouwen voor waar aangenomen. Niet uit naïviteit, maar uit noodzaak.
Die etnografen, socioloog of antropoloog, hebben stuk voor stuk een jaar of langer gewoond en gewerkt op de meest onherbergzame, de meest achtergestelde plekken ter wereld. Vaak genoeg hebben ze groot ongemak doorstaan en gevaar getrotseerd. Dat hadden ze er graag voor over.
Ik heb nooit één van die onderzoekers om bewijs gevraagd, ook mijn eigen promovendi niet. Hard bewijs was niet te leveren, een falsaris had gemakkelijk notities of dagboeken kunnen fingeren. Net als mijn collega’s ging ik af op de betrokkenheid en de gedrevenheid van die jonge etnografen om zo goed als het ging de sociale werkelijkheid binnen hun gezichtskring te beschrijven. Wij geloofden ze op hun woord.
Er zullen nu allerlei procedures worden bedacht, protocollen opgesteld, sluitende bewijzen geëist. Dat zal niet veel helpen. Etnografie is een kwestie van vertrouwen. Een erezaak. Dat vertrouwen is nu geschonden, de beroepseer van de etnografen is bezoedeld. Etnografen weten dat zo’n smet door rituele reiniging ongedaan moet worden gemaakt. Er is maar één sanctie mogelijk: uitdrijving van de eerloze tot in de buitenste duisternis. Het is hard, maar noodzakelijk. Bij deze: Vade, vade retro, Bax.
Abram de Swaan