Paul Verhaeghe over zijn boek Identiteit
Wie wij zijn ligt niet vast, maar wordt continu beïnvloed door de samenleving waarin we leven. En nu die maatschappij doordrenkt is van neoliberaal gedachtegoed draait alles om presteren, stelt Paul Verhaeghe in zijn boek Identiteit. “We moeten op zoek gaan naar een nieuw evenwicht tussen samen en alleen.”
Door Jurre van den Berg
Paul Verhaeghe (1955), hoogleraar Klinische psychologie en psychoanalyse aan de Universiteit Gent, wil meteen een misverstand rechtzetten. ”Psychoanalyse heeft in Vlaanderen een andere betekenis dan in Nederland. Bij jullie mag de hoge burgerij vijf keer per week op de sofa plaatsnemen om te spreken over de eigen neurosen. Bij ons werken psychoanalytici in de geestelijke gezondheidszorg met patiënten uit alle sociale lagen. Ik heb naast mijn werk op de academie ook een praktijk. Zo houd ik een vinger aan pols: wat speelt er in de samenleving?”
In die praktijk begon het Verhaeghe vijftien jaar geleden op te vallen dat er steeds vaker mensen met werkgerelateerde klachten kwamen. Aan zijn vakgroep werd ondertussen een onderzoek gedaan naar depressie. “De psychoanalyticus verwacht frustraties, oedipuscomplexen, seksuele moeilijkheden. Maar wat bleek: het waren stuk voor stuk depressies die verband hielden met werk. Ook zagen we steeds meer mensen met persoonlijkheidsstoornissen. Mensen worstelden met hun identiteit. In mijn opleiding had ik nog geleerd: je identiteit heb je, die is niet gezond of gestoord. Maar plots bleek identiteit een probleem te zijn.” Over dat probleem gaat zijn nieuwe boek: Identiteit. Het werd genomineerd voor de Socratesbeker, de prijs voor 'het meest urgente, oorspronkelijke en prikkelende Nederlandstalige filosofieboek'.
Bij het woord 'identiteit' richten mensen de blik al snel naar binnen: ze gaan op zoek naar hun 'diepere ik'. U staat een andere visie op identiteit voor: een sociologische visie.
“We worden niet geboren met een identiteit. Een Nederlands meisje dat wordt geadopteerd door moslimouders in Soedan wordt een Soedanese moslima. De cultuur waarin wij opgroeien beïnvloedt wie wij worden. Identiteit is een constructie. Twee processen zijn daarbij cruciaal: identificatie – spiegelen – en separatie – afstand nemen. We bepalen steeds opnieuw wie we wel en wie we niet zijn. Er bestaan geen psychologische wezenskenmerken die diep in ons verborgen liggen.”
Maar mensen hebben toch een karakter?
“Je kunt wel impulsief zijn, of juist heel rustig. Er zijn redenen om aan te nemen dat dergelijke temperamenten erfelijk zijn. Maar het duiden van temperament is alweer een kwestie van cultuur. Ik was als kind heel druk. Mijn ouders vonden dat destijds leuk. Nu zou ik pillen krijgen.”
Is de samenleving belangrijker geworden voor onze identiteit?
“Veel belangrijker. Ik ben opgegroeid in de jaren 50 in een klein dorp. Als kleuter kende ik alleen mijn ouders, grootouders, onderwijzers en buren. Ik heb nog meegemaakt dat de televisie kwam, maar daar was niks op. Vergelijk dat eens met mijn kinderen. Toen die één jaar waren hadden ze al een hele wereld om zich heen. De jongste generatie groeit op in een virtuele wereld. Ik heb collega’s met peuters die al met een iPad overweg kunnen. Eentje die net leert praten vraagt al om 'Aaaipà'.”
Het is alsof mensen tegenwoordig ook meer bezig zijn met de vraag 'wie ben ik'?
“Identiteit is het antwoord op existentiële vragen: wie zijn we, waar komen we vandaan, waar gaan we naartoe? Dat is van alle tijden. Je ziet die behoefte ook op collectief niveau, in het definiëren van nationale identiteiten: wie zijn wij en wie is de ander? Maar die vragen worden saillanter als normen en waarden botsen, bijvoorbeeld als gevolg van migratie. Ook op individueel niveau is het verlangen naar identiteit een symptoom van instabiliteit. Als onzekerheid heerst, gaan mensen op zoek naar houvast.”
Met welke instabiliteit hebben we dan te maken?
“In de jaren 60 en 70 wilden we afrekenen met het conformisme. Van ideologieën en instituties ging een sterke dwang uit. Alle emancipatiebewegingen die daarop reageerden – op het gebied van religie, ideologie, autoriteit, seksualiteit, in de verhoudingen tussen man en vrouw en tussen jong en oud – hadden één ding gemeen: het streven naar autonomie. Het appel was: wees zo authentiek mogelijk. Je vrijmaken van een dwingend collectief is goed, maar die nadruk op een oorspronkelijk zelf is een fout geweest. Want dat zelf bestaat niet.”
Verhaeghes stelling dat onze identiteit in sterke mate wordt beïnvloed door dominante maatschappelijke denkbeelden blijkt een opmaat. Of beter: een openingszet voor een offensief tegen het neoliberalisme – in al haar gedaantes. Want dat neoliberalisme, een economische variant op survival of the fittest, heeft er volgens de psycholoog toe geleid dat we permanent in onderlinge competitie verkeren. Het is ieder voor zich: hebzucht is een deugd, succes een eigen verdienste, en falen een kwestie van 'eigen schuld, dikke bult'. Dat neoliberalisme heeft zich volgens Verhaeghe een weg gebaand tot diep in de aderen van onze samenleving en daarmee tot in de haarvaten van ons zijn.
Het neoliberalisme is een veelkoppig monster. Wat is de essentie?
“Het is een systeem waarin de mens wordt beschouwd als een rationele speler op de markt waar hij voortdurend afweegt wat voor hem het beste is. Alles draait om materiële opbrengst op korte termijn. Het systeem houdt zichzelf bovendien in stand doordat wordt gedaan alsof dit de ware aard van de mens is. Hij is een egoïst, geen onderdeel van een geheel. We zijn immers gemaakt om te concurreren: het recht van de sterkste, voortleven en voortplanten, The selfish gene, dat verhaal.”
Waar liggen de wortels van dit denken?
“Voor Aristoteles was ethiek onderdeel van de identiteit. Zelfrealisatie was het streven naar deugdzaamheid – in functie van jezelf én in functie van de stad. Verantwoordelijkheid had een individuele en een collectieve dimensie. Maar met de komst van de christelijke ethiek is er een externe beoordelaar van onveranderlijke normen en waarden gekomen. God: een beoordelaar buiten ons. Zoals Max Weber uitgelegd heeft, stond het leven op aarde in functie van het hiernamaals. Als je uitverkoren was, mocht je die uitverkiezing niet beschamen. Zo ontstond een religieuze meritocratie. Mensen die niet hard werkten werden als mislukkelingen beschouwd. Dat model is overgegoten in het neoliberale model. Het streven naar de hemel op aarde is een individuele opgave geworden.”
Maar u zegt zelf ook: belonen naar inspanning, wie kan daar tegen zijn?
“Ik ben niet tegen prestatiegerichtheid, ambitie of meritocratie. Ik ben zelf een illustratie van de drie, een product van de onderwijsmeritocratie van de jaren 60. Ik was de eerste uit de familie die mocht studeren. Sociale mobiliteit zonder weerga.”
“Maar solidariteit was toen nog ontzettend belangrijk. Meedoen was belangrijker dan winnen. Tot de maatschappelijke elite behoren was een verantwoordelijkheid. Succes werd bovendien niet alleen materieel opgevat. Mijn leeftijdgenoten zeiden: “Zit je nou nog steeds op school? Dan mot je wel dom zijn.” Zij maakten het op hún manier. Nu is de definitie van succes: If you’re so smart, why aren’t you rich? Er was een goed evenwicht tussen het collectief en het individu, tussen solidariteit en autonomie. Dat evenwicht is zoekgeraakt.”
Wanneer?
“Rond de val van de Muur. Margaret Thatcher zei: There is no such thing as society. Het economische model van de rationele egoïst werd in de jaren 80 overgenomen in het publieke domein.”
Maar er waren toch ook redenen voor fundamentele hervorming: paternalisme, inefficiëntie, een verzorgingsstaat die onder misbruik dreigde te bezwijken?
“Ik geloof niet in een juiste ideologie. Elke ideologie wordt uiteindelijk een karikatuur van zichzelf. Ook de vroegere verzorgingsstaat. De ideologische reactie, minder overheid, is een noodzakelijke correctie op het voorgaande. Maar we zijn doorgeschoten.”
Waar heeft het toe geleid?
“Een puinhoop. Het neoliberale economische model heeft de financiële wereld en vervolgens de reële economie als een kaartenhuis doen instorten. We hebben bovendien van alles een bedrijf gemaakt. Ziekenhuizen zijn zorgbedrijven die bepaalde patiënten niet meer willen omdat ze te duur zijn. Een universiteit is een kennisbedrijf dat gefinancierd wordt op basis van het aantal afgeleverde diploma’s, onze output. Mijn vader van 82 die niet gestudeerd heeft snapt zelfs dat je dan geen studenten mag laten zakken. Je reinste waanzin.”
“Er worden voor kwalitatieve kwesties allerlei kwantitatieve criteria opgesteld om mensen individueel te evalueren. Loon en positie hangen ervan af. Je maakt samenwerking onmogelijk. Het resultaat is een dog eat dog-cultuur.”
Wat is de invloed van het neoliberale denken op onze identiteit?
“Het haalt het slechtste in ons naar boven. Frans de Waal, de primatoloog, laat zien dat twee typen gedrag in onze soort zijn ingebakken: samenwerking en egoïsme. Hij toont ook aan dat hij apen, door de omgeving te manipuleren, zowel extreem agressief als coöperatief gedrag kan laten vertonen. De neoliberale samenleving haalt alleen de egoïstische kant in ons naar boven. We profileren ons ten koste van anderen. De mens is de mens een wolf: we staan los van elkaar, terwijl we een sociale diersoort zijn. Het gevolg is eenzaamheid. Veel mensen, zelfs koppels, voelen zich niet verbonden. De angst voor de ander is nog nooit zo groot geweest.”
“Veel mensen krijgen een burn-out. Niet omdat ze te hard moeten werken, maar omdat ze niet aan de norm kunnen voldoen. Je ziet het ook aan het succes van Wij zijn ons brein. Het determinisme functioneert dan als een verontschuldiging: ik kan er niets aan doen. Een antidotum voor de succesverplichting.”
U zegt daarover: elke maatschappij is ziekmakend.
“Elke samenleving construeert haar eigen norm en dus haar eigen afwijking: wat ziek is en wat gezond.”
Hoe definieert onze samenleving 'gezond' en 'ziek'?
“Gezond is iemand die materieel succesvol is. Wie het niet heeft gemaakt, is ziek.”
Wat doet dat falen met mensen?
“Het resulteert in een laag zelfbeeld. Met alle negatieve gevolgen van dien: de ander naar beneden stampen om er zelf beter bij af te steken, drugs, alcohol, automutilatie, vluchtgedrag. En enorm veel psychofarmaca.”
Pillen als uitweg?
“Een op de negen Vlamingen slikt een antidepressivum, terwijl het een van de meest welvarende regio’s ter wereld is. En dan hebben we het nog niet over slaappillen, angstwerende middelen, antipsychotica, psychostimulantia. Onze samenleving kan zichzelf dus alleen in stand houden met pillen. Dat betekent dat ze ziek is.”
Voor veel mensen is medicatie toch de enige manier om enigszins te functioneren?
“Maar het bestendigen van een probleemsituatie is niet het doel van een behandeling. Pillen zijn in het beste geval een voorlopige oplossing. En in het slechtste geval een schijnoplossing, die maakt dat we de eigenlijke problemen niet onder ogen zien.”
Zijn jonge mensen vatbaarder voor de prestatiedruk?
“Jongeren worden veel meer blootgesteld aan externe beoordeling. Ze leven in een Big Brother-maatschappij. Facebook, Twitter en LinkedIn maken alles zichtbaar. Je kunt heel snel stijgen en heel snel vallen. Je moet continu op de juiste trede staan, het liefst zelfs eentje hoger. Dat is verdomd lastig.”
Ook schadelijk?
“De huidige prestatiedrang maakt dat we slecht voor onszelf zorgen. We doen dingen, ik ook, die ingaan tegen onze gezondheid en ons plezier. Hard werken is prima, als je er plezier aan beleeft. In de VS wordt ritalin gepromoot om arbeidsprestaties te verbeteren. We moeten presteren op een ongezond hoog niveau. Dat leidt tot stress en spanning. Ook in persoonlijke verhoudingen. Excelleren is alleen bevredigend als je erkenning krijgt van mensen die echt belangrijk voor je zijn, zoals je partner, je dichte vrienden of je ouders. Maar in een systeem waarin alle beloning extrinsiek is, is werkelijke voldoening onmogelijk. Zelfs uitblinkers raken zo gefrustreerd.”
Waarom doen we er dan toch allemaal aan mee?
“Het systeem zit ook in ons. Toch geloof ik dat het neoliberalisme op zijn laatste benen loopt. Er is veel verzet, maar dat slaagt er anders dan in de jaren 60 nauwelijks in zich te organiseren. Dat beschouw ik ook als een uitwerking van het neoliberalisme. We zijn allemaal individuen, we vinden elkaar zelfs niet in protest.”
Miskent u niet de merites van het neoliberalisme: vrij van kerk en staat, de motor van sociale mobiliteit, zelfontplooiing, keuzevrijheid, welvaart?
“Dat zijn liberale merites en het neoliberalisme heeft niets te maken met het liberalisme. Dat staat voor vrijheid. Het neoliberalisme is juist top-down georganiseerd. Zygmunt Bauman zei: “Nooit zijn we zo vrij geweest, nooit voelden we ons zo machteloos.” Dat eerste betwijfel ik. Vrijheid komt steeds vaker neer op onverschilligheid. Maar die machteloosheid, die wordt ons opgedrongen.”
Misschien is materiële welvaart belangrijker voor mensen dan u denkt?
“Geld maakt mensen slechts tot op zekere hoogte gelukkig, daarna niet meer.”
Bent u een priester die in de hoofden van mensen kijkt en zegt: u koopt die grote auto wel, maar eigenlijk is dat niet goed voor u?
“Elke oudere generatie geeft af op de jongere. Plato deed dat al, vijf eeuwen voor Christus. Maar er zijn goede argumenten om te stellen dat tien, vijftien jaar terug sommige dingen inderdaad beter waren. Wilkinson en Pickett vergeleken landen op basis van objectieve indicatoren, zoals schooluitval, het aantal mensen in gevangenissen, huishoudelijk geweld, zelfmoordcijfers en het gebruik van psychofarmaca. Zij tonen aan dat landen verschillen in psychosociaal welzijn. In Europa scoren Scandinavische landen het best en Groot-Brittannië het slechtst. De belangrijkste verklaring hiervoor is een te grote inkomensongelijkheid. En dat is een direct gevolg van het neoliberalisme.”
Onderzoek laat ook zien dat we erg gelukkig zijn.
“Ik heb daar grote wetenschappelijke twijfels bij. Geluk is geen meetbaar begrip en er wordt gebruik gemaakt van vragenlijsten en steekproeven. Bovendien: zelfbeoordeling is zelfbedrog. Er wordt van je verwacht dat je tevreden bent met je leven. Je mag niet toegeven dat je ongelukkig bent.”
Uw nieuwe boek is niet bepaald optimistisch. Is er nog hoop?
“Ik zie mensen in toenemende mate kiezen voor andere dingen. Bij sollicitaties wordt onderhandeld over vakantiedagen, niet over bonussen. Jongeren willen ook tijd hebben om te leven. Vraag mensen waar ze zich goed bij voelen en je komt altijd uit bij sociale uitwisseling: iets betekenen voor een ander, of dat een ander iets betekent voor jou. Er zijn nog nooit zoveel vrijwilligers geweest als nu. Ik zie psychologen verpieteren in instellingen die geplaagd worden door New Public Management. Zij gebruiken hun vrije tijd om als vrijwilliger echt psycholoog te kunnen zijn. Je ziet experimenten met losse samenwerkingsverbanden tussen zelfstandigen, of woonvormen waarbij mensen samen een stuk grond kopen maar een eigen wooneenheid hebben. Niet zoals vroeger in communes waar alles van iedereen was. We hoeven niet terug naar de jaren 50. We moeten op zoek naar een nieuw evenwicht tussen samen en alleen. Niet alleen de angst voor, maar ook het verlangen naar de ander is vermoedelijk nog nooit zo groot geweest als nu.”