De Nijmeegse studententijd van Rita Verdonk
Gehaat en geliefd, opgehemeld en verguisd – Rita Verdonk is het allemaal. Tien jaar geleden besloot ze de politieke arena te betreden met de ambitie om de eerste vrouwelijke minister-president van Nederland te worden. Voor Sociologie Magazine blikt ze nu terug op haar studie sociologie in Nijmegen.
Door Jacob Moerman
Op de middelbare school was ze goed in de talen. En in geschiedenis. Niet in wiskunde. ''Een echte alfa, dus'', vertelt Rita Verdonk (55), gezeten aan haar vaste tafel in het plaatselijke Van der Valk-hotel. ''Daarnaast vond ik het leuk om verschillende werkzaamheden met elkaar te combineren. Als jongere bekleedde ik al een bestuursfunctie en was ik actief binnen diverse jeugdgroepen.''
Nu is ze nog steeds actief voor haar partij Trots op Nederland. ''Op dit moment hebben we 36 gemeenteraadsleden. En straks doen we weer mee aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer.'' Ook is ze bezig met acquisitie voor haar nieuwe bedrijf Rita Verdonk bv, dat zich richt op advies, coaching en lezingen. Daarnaast is ze blij dat ze wat meer tijd vrij kan maken voor haar gezin. Net zoals Wouter Bos, op het moment dat hij zich uit de politiek terugtrok? ''Nee, schei uit!'', reageert Verdonk meteen. ''Ik ben geen smoesjesmaker. Het mag toch duidelijk zijn dat hij opstapte om het pad voor Job Cohen te effenen?''
Alhoewel vooraf duidelijk is afgesproken dat het gesprek over haar sociologische achtergrond moet gaan, kunnen zowel interviewer als geïnterviewde het niet laten om zo nu en dan zijpaden te betreden. En Rita Verdonk zou Rita Verdonk niet zijn als ze haar betoog niet regelmatig garneert met een pittige oneliner. Wat te denken van deze: ''Met gedogen kom je geen steek verder.'' En deze: ''De topfuncties binnen de ambtenarij worden onderling verdeeld door de grote politieke partjen.'' Of deze: ''Het aantal journalisten dat tegenwoordig nog doet aan hoor en wederhoor, is op de vingers van één hand te tellen.''
Snel richting sociologie, dan maar. Rita Verdonk volgde de studie van 1975 tot 1981. In Nijmegen.
Waarom werd het die stad?
''Gewoon, Nijmegen leek mij leuk. En ik wilde ook het ouderlijk huis in Utrecht verlaten. Amsterdam en Rotterdam vond ik te groot. En Groningen vond ik te ver. De keuze voor Nijmegen was dus vrij logisch. Mijn ouders waren het met me eens. Dat moest ook wel, omdat mijn vader mijn studie moest betalen.''
En wist u dat u in een links broeinest zou kunnen belanden? We hebben het toch over Nijmegen in de jaren zeventig?
''Ik had op dat moment nog helemaal niets met de politiek. Dat heeft in die keuze dus geen enkele rol gespeeld.''
Waarom deed u aanvankelijk rechten?
''Op de middelbare school had mijn leraar wiskunde me dat geadviseerd. Hij vond dat ik goed kon praten. Ik had zelf nog niet echt een concreet idee, daardoor heb ik zijn raad maar opgevolgd. Maar na twee jaar hield ik die studie voor gezien. Ik kreeg op een bepaald moment van een functionaris binnen de faculteit te horen dat het niet uitmaakte of ik mijn studie wel of niet af zou maken, omdat vrouwen volgens hem achter het aanrecht thuishoorden. Wie die man was? Nou…. laat ik nu maar geen namen noemen. Maar ik had compleet genoeg van die studie.''
Waarom viel de keuze daarna op sociologie?
''De colleges van filosoof en criminoloog Dessaur tijdens mijn rechtenstudie vond ik het meest interessant. Daarnaast deed ik vrijwilligerswerk in de Pompe-kliniek, om TBS-patiënten te ondersteunen. Als eerstejaars student zag ik criminelen nog als slachtoffers. Langzaam maar zeker drong het tot me door dat de oorzaken voor crimineel gedrag niet in het rechtssysteem liggen, maar in de samenleving. Om die reden ging ik sociologie studeren.''
Was het een leuke studie?
''Jazeker, ik belandde plotseling in een compleet andere sfeer. Bij rechten was alles heel formeel geregeld. En die studie betekende ook hard werken. Bij sociologie was van dat alles geen sprake. We waren vaak bezig in kleine groepen. En de studenten werden niet benaderd als nummer, maar als persoon. Nou, dat beviel me uitstekend. Ik heb sociologie met veel plezier gedaan. En het kostte me geen enkele moeite om de studie te voltooien.''
Was sociologie in die tijd vooral een linkse studie?
Jajajajajaaahhh. En niet alleen sociologie, hoor! Vooral bij politicologie werd alles wat links was opgehemeld. En alles wat niet rood was, was lelijk. Ik werd altijd doodmoe als ik in de kroeg een van die lui tegenkwam met wie ik een discussie moest voeren. Als je ze hoorde praten, kreeg ik het idee dat ze op een andere planeet leefden. Binnen sociologie had je ook zo’n heel erg links georiënteerde groep. Nee, dat was niks voor mij.''
''Ik weet nog dat er vanuit de universiteit actie werd gevoerd tegen de criminoloog en hoogleraar Wouter Buikhuisen. Die beweerde dat je aan uiterlijke kenmerken kan zien of iemand wel of niet op het criminele pad kan belanden. Hij kwam een lezing geven. Ik zie nog voor hoe er buiten werd gedemonstreerd. En daar waren ook docenten bij! Die man werd compleet uitgejoeld!''
U hebt dus nooit actie gevoerd?
''Als student was ik bijvoorbeeld actief binnen de vrouwenbeweging. Om die reden ben ik bij de PSP gegaan, het lidmaatschap was nodig om deel te kunnen nemen aan praatgroepen van de vrouwenbeweging. Maar daar bleef het wel zo’n beetje bij. Ik deed ook vrijwilligerswerk voor bejaarden. En van sporten hield ik ook.''
Waar vonden die gesprekken van de vrouwenpraatgroep plaats?
''Gewoon, bij elkaar op de kamer. We namen eerst afzonderlijk literatuur door over vrouwenemancipatie. En daarna praatten we daarover. Om te kijken hoe we de emancipatie in onze eigen wereld een plekje konden geven. Dat was zinnig om te doen.''
In welke richting binnen de studie hebt u zich ontwikkeld?
''Mijn hoofdvak was Sociologie van gezin en de sociale welzijnszorg. Als bijvakken deed ik Criminologie en Forensische psychiatrie. Ik wist dus al goed welke kant ik op wilde gaan.''
Waarmee studeerde u af?
''Met een onderzoek over de Kamervragen die werden gesteld aan de minister van Justitie in het tweede kabinet Van Agt. Ik vroeg me af waarom er überhaupt Kamervragen worden gesteld. Wie is daarmee gediend? Worden de vragen gesteld voor een zinnig debat of zijn ze er alleen maar voor het publiek op de tribune? Alle vragen heb ik keurig uitgewerkt. Na afloop wist ik trouwens ook meteen dat ik nooit onderzoeker zou willen worden. Het is belangrijk en nuttig dat dat werk gebeurt, maar aan mij niet besteed. Al die statistieken en methodes, ik heb er helemaal niets mee.''
Wat was de belangrijkste conclusie?
''Dat er maar weinig mensen geïnteresseerd zijn in de antwoorden op Kamervragen. De meeste vragen worden alleen maar gesteld voor de vorm. Uit ervaring weet ik inmiddels dat er niets is veranderd. Zolang de pers de Kamervragen maar oppikt, zijn de meeste vragenstellers tevreden. Dat is het doel dat ze willen bereiken, niet het krijgen van de antwoorden. Pas als de hoeveelheid Kamerleden terug zou worden gebracht van 150 naar 75, kan er misschien daadwerkelijk worden gedebatteerd over hoofdzaken.''
U kon uw studie goed toepassen in de praktijk?
''Jazeker, maar ik wist ook al heel goed wat ik wilde. Ik was sociologie gaan doen om meer te weten te komen over crimineel gedrag. Begin 1981 studeerde ik af, een half jaar later was ik al fulltime bezig. Ik kon namelijk de opleiding volgen tot directielid van een penitentiaire inrichting. Een jaar later was ik adjunct-directeur van het Huis van Bewaring in Den Haag. Ik was 28 jaar.''
Had u op dat moment het idee dat uw studie nuttig was geweest?
''Zeker. Dankzij de studie had ik een theoretische basis weten op te bouwen. Over zowel de samenleving als de criminaliteit. Een socioloog die belangrijk is geweest voor mijn ontwikkeling, is Foucault. Met name zijn boek Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis, over de veranderingen binnen ons denken over het straffen in de zeventiende en achttiende eeuw. Over dat het belangrijk is dat de gevangenen klaar worden gemaakt om weer de samenleving te betreden. Om te resocialiseren, dus. Helemaal mee eens, maar als je in zo’n bajes gaat werken, merk je dat tachtig procent van de gevangenen binnen de kortste keren terugkeert naar de gevangenis. Als adjunct-directeur had ik na een jaar dus al in de gaten dat niet zozeer de gedetineerden de slachtoffers van onze samenleving zijn, maar eerder de bewaarders en de penitentiair inrichtingswerkers.''
Wat waren uw belangrijkste werkzaamheden als adjunct-directeur?
''Er was een driekoppige directie. Ik was er vooral voor het personeel. Ook kreeg ik het geregeld dat er vrouwelijk personeel kwam. En verder moest ik er voor zorgen dat de teams goed functioneerden. In Scheveningen liepen veel gevangenenbewaarders rond die eerder in de vaart en de visserij hadden gewerkt. Dat kwam omdat er in de jaren tachtig een grote behoefte was aan bewaarders. Toen ik twee jaar in die bajes had gewerkt, voelde ik me tien jaar ouder geworden.''
Waarom begon uw politieke loopbaan pas zo laat?
''Ik had zestien jaar gewerkt als ambtenaar en daarna nog een flink aantal jaren binnen het bedrijfsleven. Daarna wil de ik vanuit een persoonlijke behoefte me bemoeien met de publieke zaak in Nootdorp, mijn woonplaats. Om die reden ben ik lid geworden van de VVD. Dat was in 2001. En daarna ging het allemaal heel snel, twee jaar later was ik minister.''
En is uw sociologische achtergrond ook hier van belang geweest?
''Voor mij is het altijd belangrijk dat ik ergens op terug kan vallen. Sociologie is de basis in mijn leven.''
Als u op dit moment weer zou kunnen studeren, voor welke studie zou u dan kiezen?
''Ik denk dat ik mijn blik dan meer op het buitenland zou richten. Iets met internationale betrekkingen. Mijn kinderen bijvoorbeeld spreken veel beter Engels dan ik, omdat ze op de middelbare school tweetalig onderwijs hebben gehad. Mijn dochter is nu zeven maanden in Rome voor haar studie. Dan denk ik: dat had ik ook wel willen doen. Maar goed, Nijmegen was voor mij destijds ook al mooi genoeg.''