Zelf-meten is weten
Via sociale media de eigen sportprestaties prijsgeven: afgelegde afstanden, tijdsduur en verbrande calorieën. Het zijn voorbeelden van self-tracking, omarmd door de Quantified Self Movement.
Door Roy Kemmers
Via sociale media de eigen sportprestaties prijsgeven: afgelegde afstanden, tijdsduur en verbrande calorieën. Het zijn voorbeelden van self-tracking, omarmd door de Quantified Self Movement.
Nieuwe technologie zorgt vaak voor nieuwe mogelijkheden en Big Data, de onmetelijke hoeveelheid gegevens die digitaal kunnen worden verzameld, is de laatste tijd een vruchtbare bron voor dit soort speculaties. Een oneindige hoeveelheid gegevens levert namelijk dromen op over de schijnbaar even oneindige mogelijkheden die deze nieuwe kennis zal bieden. Het lijkt een revival van de hoop en dromen rond Cyberspace in de jaren negentig: ‘We staan aan de vooravond van revolutionaire technologische veranderingen met waarschijnlijk een enorme maatschappelijke impact,’ zo valt te lezen op het Nederlandse blog van de Quantified Self movement (QS).
Want de mogelijkheden voor het vergroten van de algemene kennis zijn weliswaar groot, de meest in het oog springende variant is misschien wel het fenomeen van self-tracking, zoals dat gebeurt in de QS. Of zoals Gary Wolf, een van de Amerikaanse oprichters van de beweging uitlegt: tracking is niet alleen een ‘raam’ waardoor we onszelf zichtbaar maken van buitenaf, maar ook een ‘spiegel’ waarmee we kunnen streven naar zelfkennis en zelfverbetering. Het motto van de beweging is ‘self knowledge through numbers’ en dat nemen de leden heel serieus. Self-trackers van de QS nemen van alles op voor verdere analyse: van hartslagen en huishoudelijk energieverbruik tot slaapkwaliteit en stressniveaus. En meer. In een video presenteert Paul Lafontaine een zelf-analyse van zijn paniekaanvallen. ‘Ik wilde daar technologie voor gebruiken,’ zegt hij, ‘want ik was bang voor meetfouten’. Door alles te registreren kreeg hij meer zicht op wanneer hij die aanvallen had en wat hij ermee aan moest. Paul wist door minutieuze analyses zijn hersteltijd van een paniekaanval te reduceren ‘van 33 tot 17,8 seconden’. ‘Vandaag vragen we het onze dokter, morgen vragen we het onze data’, zo luidt de onderliggende gedachte.
Self-tracking gebeurt niet alleen met cijfers zoals in de QS het devies is. Op het blog the Sociological Imagination schrijft Mark Carrigan dat hij niet zoveel heeft met cijfers en liever ervaringen, reflecties en kwaliteiten vastlegt met mobiele technologie: de Qualified Self is daarmee een nieuwe loot aan de boom die self-tracking heet (en er wordt ook al gesproken over de Quantified Soul).
Maar er is ook kritiek. Want wat gebeurt er eigenlijk met de data die je produceert tijdens het tracken? Socioloog Deborah Lupton houdt op This Sociological Life haar onderzoek naar self-tracking culturen bij. Informatie over hoe verzamelde data gebruikt wordt, zit vaak diep verborgen in de algemene voorwaarden van de applicatie in kwestie. Medische gegevens die je zelf invoert en die in handen komen van verzekeraars zouden tot ‘gepersonaliseerde’ premies kunnen leiden. En daar staan nog maar weinig gebruikers bij stil, zegt Lupton: ‘je fitness data kunnen tegen je worden gebruikt.’
Is self tracken dus niet ook self-surveillance? Vervalt het vertrouwen in digitale zelfkennis niet in ‘technologisme’, het idee dat technologie de oplossing biedt voor alle problemen? Bestendigen die applicaties niet heersende stereotypen over vrouwelijk-, danwel mannelijkheid? Machtsrelaties, identiteit en uitbuiting door grote bedrijven: het zijn enkele van de klassieke sociologische vragen die ook voor nieuwe thema’s relevant zijn. Om jezelf te begrijpen kan self-tracking dus goed van pas komen. Sociologisch gezien duiden deze praktijen echter op een toenemende relevantie van waarden en idealen die te maken hebben met het (eigen) lichaam en het zelf.