Niemand neemt humor serieus
Niemand neemt humor serieus Mensen lachen om de overschrijding van sociale en morele grenzen. Humor kan veel vertellen over de realiteit van een samenleving. Toch doen weinig sociologen er onderzoek naar.
Tekst: Jillis Kors Beeld: Static Pexels
Dit artikel verscheen in Sociologie Magazine nr. 2/juni 2014, pags. 28-29.
Wetenschappers van over de hele wereld ontmoeten elkaar tussen 7 en 11 juli op de campus van de Universiteit Utrecht voor de 26e Humorconferentie van The International Society for Humor Studies (ISHS). Het is twijfelachtig of daar ook sociologen aanwezig zullen zijn, want humoronderzoek wordt gedomineerd door psychologen en taalwetenschappers. Slechts vijftien sociologen doen wetenschappelijk onderzoek naar humor. Dat is opmerkelijk, want humor speelt een belangrijke rol in samenlevingen. Uit diverse publicaties blijkt dat humor voor sociologen een interessant onderwerp kan zijn. Humor helpt bij het ter discussie stellen van normoverschrijding in een samenleving of gemeenschap. Mensen lachen om de overschrijding van sociale en morele grenzen (Mark Elchardus). Het kan ook dienen als ontsnapping aan een wereld die verre van ideaal is, humor geeft lucht in lastige situaties (John Macionis, Bram Peper en Joanne van der Leun). Humor is een indicator voor status, klasse, smaak, mondialisering en netwerken (Michael Mulkay). Ook Anton Zijderveld komt tot deze conclusie als hij in zijn boek over humor en de lach terugkijkt op een bijzonder oeuvre. Na een lange afwezigheid publiceerde hij drie jaar geleden weer over humor (eerder verschenen in de jaren zeventig en tachtig van zijn hand regelmatig mondiaal geciteerde publicaties over humor en de lach). Nog altijd is hij gefascineerd door het thema. In zijn hernieuwde zoektocht slaat Zijderveld echter een andere weg in dan in zijn jonge jaren: ‘We bevinden ons in een vreemde situatie als het humor en lachen aangaat. Onze moderne samenleving is eigenlijk een grote grap geworden. Daarin schuilt een gevaar, want als alles humor is, verliest humor zijn kracht en daarmee zijn functie voor de samenleving.’
Reputatieschade
Dat sociologen toch afwezig zijn in het humoronderzoek is eenvoudig te verklaren. Giselinde Kuipers, medeorganisator van de Humorconferentie, hoogleraar Cultuursociologie aan de Universiteit van Amsterdam, autoriteit in het mondiale humoronderzoek en hoofdredacteur van HUMOR, International Journal of Humor Research, concludeerde dertien jaar geleden in haar proefschrift dat ‘sociologiseren over humor geen onverdeeld plezierige bezigheid is. Niet alleen is het een poging tot wordt genomen in andere domeinen dan die van de humor. Er is de kwestie van reputatieopbouw en dat is een goede reden om op een goed moment weg te gaan van het humoronderzoek, want dat wordt lastiger serieus genomen.”
Professor van de grap
Toch zijn er sociologen die wel serieus worden genomen met humoronderzoek, zoals Christie Davies, emeritus hoogleraar, ook wel de ‘de professor van de grap’ genoemd en tevens vaste bezoeker van de Humorconferentie. Hij publiceerde in zowel de American Journal of Sociology als de British Journal of Sociology en van hem verschenen meerdere boeken, waaronder een boek over etniciteit en humor bij Indiana University Press. Davies deed voorstellen voor het doen van sociologisch onderzoek met een methode die werd gepresenteerd als the dog that didn’t bark into the night, naar een scène van Sherlock Holmes waarin juist het uitblijven van het blaffen van een hond een grote gebeurtenis was. Deze methode maakt het mogelijk om humor in verschillende culturen met elkaar te vergelijken en vormt het midden tussen universele uitspraken over humor en cultuurspecifieke uitspraken. Het uitgangspunt wordt gevormd door grappen en het is een reactie op twee methoden die, naar de mening van Davies, onvoldoende inhoud geven aan humoronderzoek.
Domme blondjes
De methode van Davies begint met de vraag welke grappen zonder problemen verteld kunnen worden in een samenleving, maar daar toch niet worden verteld. Als grappen, zoals in eerder onderzoek is vastgesteld, heel gemakkelijk van de ene naar de andere samenleving reizen, maar een specifiek soort grap doet het beter in de ene samenleving dan in de andere, dan is dit een indicator voor verschil in humor tussen de twee samenlevingen. Het verschil laat zich vertalen als sociaal feit (naar de definitie die Durkheim hieraan gaf) en vraagt om een nadere analyse in termen van andere sociale feiten zoals verschillen in sociale structuren en culturele waarden. Talloze voorbeelden worden door Davies gegeven ter illustratie van deze methode. Waarom worden in de ene samenleving wél grappen gemaakt over domme blondjes, homoseksuelen, Franse mannen, onttovering van iets waar we erg op gesteld zijn, ons gevoel voor humor, de serieuze toon die bij wetenschap hoort combineert ook maar matig met de frivoliteit van het onderwerp. Een wetenschapper die zich bezighoudt met humor moet zich dan ook al snel verweren tegen het dodelijke verwijt geen gevoel voor humor te hebben. Het analyseren van humor is immers slecht te verenigen met het waarderen, om maar niet te spreken van het creëren, ervan.’ Voor de meeste wetenschappers in joodse vrouwen, communistische leiders, mannen die seks hebben met schapen en advocaten, en in de andere samenleving niet? Grappige titels hebben zijn onderzoeken overigens zelden. “Juist als je over humor schrijft kijk je wel uit om daar ook nog een grappige titel aan te geven”, zegt Giselinde Kuipers. Dat blijkt doorgaans een goede keuze. Sagi & Yechiam (computeranalisten en in het geheel geen humoronderzoekers) hebben bijvoorbeeld aangetoond dat wetenschappelijke onderzoeken met een grappige titel tot 30% minder vaak worden geciteerd dan onderzoeken met een serieuze titel.
In perspectief
Welke nieuwe titels gepresenteerd worden op de Humorconferentie in Utrecht is bij het ter perse gaan van dit artikel nog niet bekend. Giselinde Kuipers hoopt in ieder geval op interesse van sociologen voor humoronderzoek. Er is een methodisch kader, er zijn theoretische stromingen en er is wederom actualiteit. Anton Zijderveld is bijvoorbeeld van mening dat het meer dan ooit belangrijk is om humoronderzoek te doen. Want hoewel het lijkt alsof alle normen en waarden verdwenen zijn uit de Nederlandse samenleving, zij zijn toch echt nog altijd aanwezig in fundamentele aspecten van het leven, zoals geboorte, liefde, haat, seksualiteit en religie. In combinatie met sociale media en nieuwe media hebben humoronderzoekers genoeg om mee te spelen. Hij stelt immers niet zonder reden dat wij door middel van de humor spelen met betekenis en waarden en dat wij met de lach dit spelen definiëren als grappig, aangenaam of humoristisch. Natuurlijk wil Zijderveld hiermee zeggen dat iedere deelnemer aan een samenleving gevoel nodig heeft voor verhoudingen. Juist humor kan die verhoudingen in perspectief brengen. Maar Zijderveld benadrukt ook dat humor die slechts is toebedeeld aan professionele grappenmakers, zal leiden tot doorsnee burgers die in een van emotie gespeende leegte belanden.