Hypothesen dwarrelen neer
In deze serie portretten geven Nederlandse sociologen uiting aan hun bewondering voor de godfathers van de sociologie. Dit is het tweede deel, waarin Wout Ultee de nalatenschap van Émile Durkheim belicht.
Tekst: Wout Ultee
Om de stagnatie in de sociologie doeltreffender te bestrijden, bestudeerde
ik talloze sociologieartikelen en -boeken.Veel was leerzaam omdat vragen verkeerd waren, theorieën inhoudsarm of toetsingen slap. Deugden die dingen wel, dan zocht
ik meer van de schrijver. Ik las ‘alles’ van Albert, Collins, De Swaan, Duncan, Goldthorpe,
Hout, Inglehart, Lenski en Putnam, evenals van de inmiddels overleden
Bourdieu, Lammers, Lazarsfeld, Lipset, Merton, Popper, Topitsch en Van Heek – en
de econoom Pen.
Van de doden van voor 1964, mijn eerste studiejaar, heb ik het meest op met Durkheim en veel met Quetelet. Engels staat boven Marx, wat hoger toeven Ferguson en Millar. Darwin is een geval apart. Webers wereldbeeldentheorie is informatief, maar zit verstopt in Wirtschaft und Gesellschaft en Gesammelte Aufsätze zur Religionssoziologie I, II, III. Dit stukje gaat over een miskende Durkheim.
Mijn lievelingssociologen hebben durf: ze smeden scherpe vragen, brouwen algemene én concrete hypothesen, en kegelen allerlei afleidingen omver. Mauss tabelleerde voor Durkheim 26.000 zelfdodingen in Frankrijk in 1889-1891 naar vijf kenmerken tegelijk, Durkheim generaliseerde zijn eigen zelfdodingsverklaringen, terwijl de vragen van zijn drie grote boeken één reuzenprobleem vormen. Dat betrof (dis)cohesie: economische betrekkingen, zelfdoding en godsdienstige banden.
In 1968 bestudeerde ik voor het hoofdvaktentamen bij Kruijt, hoogleraar Sociologie te Utrecht, Weber en Durkheim. Die protestantische Ethik (uit GAR I) moest ik loven om het Verstehen, Le suicide uit 1897 afkeuren wegens ‘sociologisme’: zeg nooit dat iets alleen sociale en geen psychische oorzaken heeft. Maar prikkelt de stelregel dat of-of-kwesties neerkomen op goed gestaafde en-en-theorieën tot afleiden en toetsen?
De laatste jaren herlees ik Durkheims meest ‘sociologistische’ studie. Les formes
élémentaires de la vie religieuse uit 1912 gaat over de oorspronkelijke bewoners
van Australië en begint met 35 bladzijden over de definitie van godsdienst. Die wordt
steeds opgerekt, waardoor de hypothese dat elke samenleving een godsdienst heeft
overeind kan blijven en de vraag ondersneeuwt waarom godsdiensten van samenleving
tot samenleving verschillen.
Dan durft Durkheim en dwarrelen de hypothesen neer. Van de stelling dat een godsdienst niet enkel bestaat uit verhalen over het begin van mens en wereld, maar ook bijeenkomsten kent waarop die verhalen worden verteld, stapt hij over op de these dat riten mythen verspreiden, vandaar naar de hypothese dat mythen
tijdens riten ontstaan, om uit te komen bij de hypothese dat mythen lijken op de riten waaruit ze voortkomen en op de structuur van de samenlevingen waarin ze wortel schieten (als meerdere Australische stammen samenkomen, zwerft de god uit het verbeelde verhaal over een groter grondgebied). Uiteindelijk stelt Durkheim
dat samenkomsten mensen kracht geven om verder te leven. Lenski’s ecologisch
evolutionisme voegt toe: en waardoor de bevolking talrijk blijft.
Kruijt begreep niet Durkheims hypothese dat mythen lijken op riten. Topitsch maakte er twee van: mensen vatten het onbekende door het te vergelijken met het vertrouwde, en mensen kennen hun eigen maatschappij. Topitsch voegde toe dat er naast sociomorfe denkmodellen, technomorfe en biomorfe zijn. Omdat Australië weinig techniek kende, leverde die daar geen denkkader. De mythe dat mensen verwant zijn aan dieren uit hun omgeving, telde Durkheim als sociomorf. Echter, de gedachte dat dieren mensen voortbrengen, beantwoordt een oorsprongsvraag en is biomorf.
De late Durkheim verwerpt de overbekende hypothese dat mensen rationeel zijn: ze verzinnen zelden syllogismen, maar redeneren bij analogie. De jonge Durkheim verklaarde zelfdodingscijfers door te veronderstellen dat samenlevingen normen hebben, maar had geen theorie over hun inhoud. Kan, na generalisatie, uit Durkheims verklaring van mythen worden afgeleid welke samenlevingen welke normen hebben? Ik wil Durkheims theorieën over zelfdoding en mythen onderbrengen in één theorie die ook normgehalte
verklaart.