Home » Artikel

Het perpetuum mobile van de sociale zekerheid

Nu de verzorgingsstaat onder druk staat, wordt de historische vormgeving van ons
sociale zekerheidsstelsel weer actueel. Marian van der Klein levert met Ziek, zwak of
zwanger. Vrouwen en arbeidsongeschiktheid in Nederlandse sociale verzekeringen,
1890-1940 een belangrijke bijdrage aan deze geschiedenis. Zij promoveerde op
20 september 2005 aan de Universiteit van Amsterdam en schreef haar proefschrift aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis.

 

Vrouwen in de WAO; werkgevers en de verantwoordelijkheid om ziekteverzuim te voorkomen; de Nederlandse sociale zekerheid en de mannelijke kostwinner…
Met enige regelmaat komen deze thema’s in de koppen van de krant terecht. Het zijn actuele thema’s in het openbare debat over zorg en zekerheid, maar de looptijd van deze debatten is doorgaans al wat langer.
Al in 1907 klaagden de bestuurders van de Bond in de Kledingindustrie over het hoge ziekteverzuim van vrouwen, terwijl je niemand hoorde over het enorme beroep dat mannelijke arbeiders deden op bijvoorbeeld de Ongevallenwet, de voorloper van de WAO. Voordat die Ongevallenwet (1901) er kwam, suggereerde een aantal werkgevers dat zij ‘de risico’s van den arbeid’ beter en liever in eigen hand konden houden.

Economisch burgerschap van vrouwen

Het spreken over sociale zekerheid lijkt een perpetuum mobile van een beperkt aantal mogelijkheden. Ook de geschiedschrijving zit in dat repertoire gevangen; meestal concentreren de auteurs zich op de strijd om de macht over de uitvoering. De mensen voor wie de sociale verzekeringswetgeving bedoeld was en is, de cliënten, om het modern te zeggen, komen er nauwelijks in voor. Over deze cliënten en wie er in- en uitgesloten werd gaat mijn proefschrift Ziek, zwak of zwanger.
Het is een boek over vrouwen, arbeidsongeschiktheid en zwangerschap in sociale verzekeringen tussen 1890 en 1940, de periode waarin de Nederlandse staat steeds meer sociale zekerheid bij het particulier initiatief weghaalde. Een periode van deprivatisering dus. Het gaat over vrouwen en geld, over kostwinnerschap en over wat een van mijn promotoren wel eens oneerbiedig heeft genoemd: de strijd op de vierkante millimeter in de rechtszaal. Daar werden debatten afgemaakt die het parlement had laten liggen en werden de financiële consequenties voor de betrokkenen bepaald. Ik las de gruwelijkste verhalen met de akeligste gevolgen – bijvoorbeeld over vrouwen die in de fabriek met hun lange haren tussen de lopende machines kwamen. Maar ik concentreerde mij telkens weer op de rechten die de Nederlandse staat met de eerste sociale verzekeringen verbond aan het economisch burgerschap van vrouwen.
Ongeveer een kwart van de beroepsbevolking in Nederland was vrouw tussen 1890 en 1940 en ongeveer een kwart van de vrouwen deed betaald werk. Onder hen bevonden zich ook gehuwde vrouwen. Hoewel de overheid als werkgever vrouwen nog wel eens ontsloeg als zij trouwden, deden niet alle werkgevers dat. In de Twentse textiel bijvoorbeeld, werkten tot in de jaren dertig vrij veel gehuwde vrouwen. Als zij zwanger werden moesten ze na de bevalling wel een maand onbetaald verlof nemen, maar ontslagen werden ze niet direct. Ontslaan bij zwangerschap begon eigenlijk pas toen de Ziektewet van 1929 in werking trad.

Onbedoelde gevolgen

Die Ziektewet bevatte een zwangerschapsparagraaf die er voor zorgde dat een vroedvrouw betaald kon worden en dat het zwangerschapsverlof voor de volle honderd procent werd doorbetaald. Daarmee werd de financiële positie van gehuwde textielarbeidsters op de korte termijn beter. Maar op de lange termijn liepen zij meer kans om ontslagen te worden, want de staat had geen ontslagverbod ingebouwd. Een maatregel die in eerste instantie gunstig leek, bleek later dus slechter uit te pakken.

De vrouwen die zich mengden in het debat over de Ziektewet hadden dit neveneffect wel degelijk voorzien, maar konden er weinig aan doen. De vrouwenbeweging was verdeeld over de wenselijkheid van arbeidsparticipatie en in de Tweede Kamer domineerde het debat over de verzekering van de ongehuwde moeder de discussie over de kraamverzekering. Iedereen had het zo druk met de verwijzingen naar zonde, zedelijkheid en hoe de staat daarmee om diende te gaan, dat er weinig ruimte
was voor andere onderwerpen. Bovendien was de vrouwenbeweging al lang blij dat het sinds 1889 verplichte zwangerschapsverlof van arbeidsters nu eindelijk eens gecompenseerd werd. Nederland was daar tamelijk laat mee, later dan andere landen aan de Noordzee.

Gezinseconomie

Er zijn redenen aan te wijzen waarom de Nederlandse staat zo laat was in dezen. In tegenstelling tot andere Noordwest-Europese landen kende Nederland in de periode tussen 1890 en 1940 geen angst om dalende geboortecijfers. Bij een natie die zich eigenlijk als vanzelf uitbreidde en steeds gezonder werd, was de urgentie niet zo groot om een nationale kraamverzekering in het leven te roepen, dan wel de bestaande verzekeringen te subsidieren. Daar zou bij kunnen komen dat de levensstandaard
in Nederland relatief gezien hoog was. Zowel de econome Janneke Plantenga als de historica Corrie van Eijl gebruikt dit motief om de internationaal gezien lage arbeidsparticipatie van gehuwde vrouwen in Nederland te verklaren. Nederland kende vergeleken met andere Europese landen maar een kleine groep gezinnen voor wie een inkomen van mannen, vrouwen en kinderen tezamen noodzakelijk was. Mannelijke kostwinners werden hier beter betaald dan elders. Dit betere salaris maakte niet alleen
het kostwinner-huisvrouw-ideaal meer bereikbaar dan in Duitsland of Engeland, maar zorgde er ook voor dat de Nederlandse overheid zich langer afzijdig kon houden
van kraamaangelegenheden. De fi nanciële gevolgen van moederschap konden, gemakkelijker dan elders in Europa, worden opgevangen binnen de gezinseconomie, of in de privé-sfeer om het maar eens negentiende-eeuws te zeggen. Het betaalde zwangerschapsverlof kwam er na lang aandringen uiteindelijk toch in de Ziektewet van
1929. Het resultaat was in twee opzichten uitzonderlijk. Voor getrouwde arbeidster-kraamvrouwen werd een volledig doorbetaald zwangerschapsverlof geregeld, een
unicum in de Europese context. Ongehuwde arbeidsterkraamvrouwen mochten alleen aanspraak maken op ziekengeld, hetgeen een uitkering van 80 procent van het
loon betekende bij arbeidsongeschiktheid. Van de kraamverzekering werden zij formeel uitgesloten. Alleen Groot-Brittannië had in eerste instantie vergelijkbare moeite met
het verzekeren van ongehuwde zwangerschap, maar in 1918 besloot men daar het onderscheid tussen gehuwd en ongehuwd wat betreft de kraamuitkering op te heffen. In
Nederland was daar de komst van de Duitse bezetter voor nodig. De geschiedenis van de Nederlandse sociale zekerheid is geen onomkeerbaar, logisch of lineair proces, zeker niet
wanneer we de ontwikkelingen bezien vanuit het perspectief van de vrouwelijke cliënten. Om hun rechtsposities te verklaren is meer nodig dan een beroep op een groeiend sociaal gevoel, een voortschrijdende Eliassiaanse beschaving, een steeds beter inzicht in financiering, of een steeds makkelijker op te lossen klassenconfl ict. Laten wij
die wetenschap ook in ander onderzoek meenemen.

 

Uitgever: Aksant.
ISBN: 90-5260-174-7.NB voorzien van een personen- én zakenregister!

Dit artikel verscheen eerder in Sociologie Magazine: 

Auteur: 

Marian van der Klein