Eros en de verzorgingsstaat
Nu aan de verzorgingsstaat een einde lijkt te zijn gekomen, is de tijd rijp voor het 'omarmen van ongeorganiseerde diversiteit', zo betoogt Ringo Ossewaarde. Over de kunst van het liefhebben en de herontdekking van Eros.
Dit artikel verscheen eerder in Sociologie Magazine jaargang 3, 2014 en is nu exclusief online beschikbaar. Niets missen in de sociale wetenschappen? Word abonnee van Sociologie Magazine!
De opbouw en uitbouw van de naoorlogse verzorgingsstaat in West-Europa werd mogelijk gemaakt door specifieke, nogal vijandige en afstandelijke verbanden. De sociale grondslag van de verzorgingsstaat ontwikkelde zich na de Eerste Wereldoorlog, in een specifiek historische context van bruut kapitalisme, revoluties, burgeroorlogen, crises en andere beangstigende rampspoed.
Richard Titmuss heeft benadrukt dat vooral de totale oorlog een nationale, en van rijkswege georganiseerde, solidariteit tussen rijk en arm, kapitaal en arbeid, gezond en ziek, opgeleiden en onwetenden, oud en jong, man en vrouw, et cetera, mogelijk heeft gemaakt. De verzorgingsstaat werd opgebouwd in een anti-totalitair klimaat. Gevestigde partijen stelden eisen aan een overheid die een leidende rol op zich moest nemen om een meer egalitaire, minder vijandige samenleving te organiseren – een 'verzorgingsmaatschappij', zoals Piet Thoenes het noemde.
De neoliberale hervormingen van de verzorgingsstaat sinds 1981, decennia na de gedeelde oorlogservaring, geven bovenal uiting aan breuklijnen in de naoorlogse organisatie van de solidariteit (met nadruk op zowel organisatie als solidariteit). In de afgelopen twee decennia werden, mede onder druk van tal van onheilspellende globaliseringsprocessen, door gevestigde partijen eisen gesteld aan een overheid die een leidende rol op zich moest nemen in het ombouwen van de verzorgingsmaatschappij in een in-egalitaire 'participatiesamenleving'. Zoals de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling het afgelopen decennium heeft benadrukt is een dergelijk soort postmoderne samenleving een maatschappij waarin niet zozeer gerationaliseerde solidariteit, doch een ongeorganiseerde diversiteit wordt omarmd.
Bevrijdingsmotief
De sociale grondslag waarop de participatiesamenleving berust, is nog volop in ontwikkeling. Maar zeker is dat deze anders is dan die van de naoorlogse verzorgingsstaat en van de neoliberale hervormingsprogramma’s. Het omarmen van ongeorganiseerde diversiteit betekent in de allereerste plaats een breuk met dat moderne rationele denken en organiseren dat afkomstig is uit de negentiende eeuw (positivisme en utilisme). Een dergelijke instrumentele rationaliteit is gericht op organisatie, maar kan ongeorganiseerde diversiteit, zoals de verschillen tussen man en vrouw, en oud en jong, nimmer omarmen. In haar beheersingslust verdraagt zij het ongeorganiseerde, het onvoorspelbare, het ongrijpbare, het mysterieuze (en daarmee ook de liefde) niet, te meer omdat in een moderne context van vijandige verhoudingen diversiteit steeds gewelddadiger dreigt te worden.
In een vijandige context, met voortdurende dreiging van bloedbaden, is repressie van de lusten en kille relaties de prijs van het samenleven. De sociale grondslag van de participatiesamenleving ontwikkelt zich daarentegen vanuit een bevrijdingsmotief. Het breken met de repressieve kaders van rationalisering betekent dat de lusten nu niet zozeer als bron van geweld, maar als bron van culturele scheppingskracht, van werkelijke innovatie, kan gaan dienen. Kortom, de participatiesamenleving biedt mogelijkheden voor de herontdekking van Eros, als belangrijkste bron van betekenisvolle maatschappelijke ontwikkeling, in de vorm van erotisering van sociale verbanden.
Culturele scheppingskracht
Karl Mannheim stelde terecht vast dat 'de economie het raamwerk verschaft, maar het erotische probleem, zoals het ascetisme aantoont, is het meest centrale van de mensheid.' Het verval van ons beeld van de erotische liefde zou, zo suggereert Mannheim, een grotere catastrofe zijn dan de ineenstorting van onze economische en politieke systemen. Het zou het einde van zorg en welzijn zijn, van de wijze waarop Europeanen voelen en leven.
Na de verplettering van zorg en welzijn van de mysterieuze ander in de vijandigheid van de totale oorlog was het ongetwijfeld niet eenvoudig om zicht te houden op het 'erotische probleem'. In de klassieke verzorgingsstaat werden de mechanismen van herverdeling (het rondpompen van gelden in een georganiseerd economisch raamwerk), en niet Eros, ingebeeld als het meest centrale probleem van de vijandige verhoudingen. Zie hier de misvatting van de verzorgingsstaat: ze heeft, vanuit haar eigen instrumentele of economische afweging, het centrale probleem van de natie, of mensheid – het probleem van de lusten – verkeerd geduid. De naoorlogse verzorgingsmaatschappij is georganiseerd om de boosaardige emoties ((klassen)haat, jaloezie, ressentiment, et cetera), die vijandige verhoudingen aanvuurden, te temmen langs economische, on-erotische wegen. Maar via dergelijke paden kan zich geen culturele scheppingskracht ontwikkelen.
Extatische opwinding
De participatiesamenleving biedt mogelijkheden om aan deze op repressie gerichte organisatie van de lusten te ontsnappen en uitdrukking te geven aan 'een nieuwe rationaliteit', te weten, een op bevrijding van Eros gerichte erotische rationaliteit. Eros is de mythologische, poëtische bron van erotisch verlangen, geestdrift en levenszin. Eros zorgt voor bezieling, creativiteit en het loskomen van het alledaagse, van het bekende, van het huishoudelijke. Erotische rationaliteit is anti-instrumenteel. Bij dit type rationaliteit komt het er niet op aan om de chaos van fragmenten te vangen in compartimenten. Integendeel, Eros is lichtzinnig, sensueel en speels; ze stuurt alles energiek in de war.
Bij erotische rationaliteit gaat het erom dat de extatische opwinding uit begeerten wordt gemobiliseerd, om deze vervolgens te transmuteren in erotische vervoering en sensuele omgang. Een dergelijke transmutatie van de lusten en impulsen in een erotisch bewustzijn maakt het mogelijk om los te komen uit het huidige, en fundamenteel te vernieuwen vanuit de erotische verbeelding van rijkdommen der schoonheid in de ander, in de mysterieuze aantrekkingskracht van het andere.
Erotische rationaliteit, zo benadrukte Plato, komt voort uit het demonische verlangen naar in extase brengende schoonheid, uiteindelijk op de ultieme, eeuwige schoonheid van het ultieme andere van het alledaagse en huishoudelijke, het goddelijke. Alle werkelijke innovatie en culturele revitalisering is kunst; en alle werkelijke kunst, zoals Gustav Klimt benadrukte, is erotisch, is constante variatie, is begeerte naar de ander en de vervoerende vreemdheid van het andere. De dichtkunst, zo meende Octavio Paz, is niets anders dan de erotiek van de taal; de erotiek zelve is de poëzie van het lichaam.
Dit artikel verscheen eerder in Sociologie Magazine jaargang 3, 2014 en is nu exclusief online beschikbaar. Niets missen in de sociale wetenschappen? Word abonnee van Sociologie Magazine!
Het politieke gevecht
Halverwege de jaren vijftig, nog voor de (overigens buitengewoon on-erotische, op egalitaire verhoudingen gerichte) seksuele revolutie van de jaren zestig, gaf Herbert Marcuse aan dat er politieke strijd nodig is, om het 'erotische probleem' als het meest centrale van de mensheid erkend te krijgen als uitgangspunt van maatschappelijke ontwikkeling. 'Het gevecht voor leven, het gevecht voor Eros', zo schrijft Marcuse, is 'het politieke gevecht.'
Gevestigde Keynesiaanse liberalen hadden het politieke gevecht gewonnen in de jaren twintig en dertig; gevestigde Hayekiaanse neoliberalen wonnen het politieke gevecht in de jaren zeventig en tachtig. In beide gevechten om de organisatie van het economisch raamwerk sneuvelt Eros in repressie van de lusten en voyeurisme. Zowel in de Keynesiaanse opbouw en uitbouw als in de noodlottige hervorming van de verzorgingsstaat wordt een on-erotische seksualiteit geïnstitutionaliseerd en gerationaliseerd.
Het 'gevecht voor Eros' begint dan ook met een hernieuwde omgang met de lusten. De lusten niet zozeer temmen in zelfdwang, maar cultiveren, via de erotiek – de poëzie van het eigen lichaam en dat van de ander. Als het erotische probleem wordt aanvaard als 'het meest centrale van de mensheid' en de kern van zorg en welzijn, met de extatische opwinding uit begeerten als ultieme bron van scheppingskracht, dan begint socialisatie met het erotiseren van de lusten, in een intieme verbondenheid met verbeeldende schoonheid.
Hartstochtelijke verlangens
Ik wens de participatiesamenleving te bezien als een mogelijkheid om opnieuw het 'gevecht voor Eros' aan te gaan, zeker nu zowel Keynesianisme als neoliberalisme hun legitimiteit hebben verloren. Gezien de hernieuwde sociologische belangstelling voor erotiek, waarbij in recente publicaties nadrukkelijk nieuwe concepten (zoals 'erotische habitus', 'erotisch kapitaal', 'erotisering', 'seksuele velden' en 'sociologie van het verlangen') zijn ingevoerd, wordt het gevecht voor Eros beslist in de sociologie gevoerd, zoals ook grondleggers als Georg Simmel, Max Weber en Karl Mannheim nadrukkelijk dit gevecht voerden.
In de participatiesamenleving ontstaat er, juist vanuit haar gelofte van ongeorganiseerde diversiteit, een dialectische mogelijkheid om het 'erotische probleem' als uitgangspunt van maatschappelijke ontwikkeling te vestigen, waarbij naam en gezicht, intimiteit, lichamelijkheid en schoonheid worden toegekend aan de ander en het exotische andere. Als Eros haar rechtmatige plaats terugkrijgt in het cultiveren van relaties, dan kan er een sociale situatie ontstaan waarin de ander – de niet te generaliseren ander – wordt gezocht en aangesproken als de belichaming van verfrissende schoonheid. In de ongeorganiseerde diversiteit van het liefdesspel verwordt de ander dan niet langer tot object (van de (getemde) lusten) maar wordt, in het intieme contact tussen minnaars, het verschil van de ander bekrachtigd en omarmd. De ander verwordt dan tot een spoor dat begeerten opwekt, om bestaande grenzen van het alledaagse te buiten te gaan.
Eros schudt hartstochtelijke verlangens wakker, om heimelijk repressieve kaders te overtreden, te transcenderen, te herscheppen, in een specifiek liefdesspel. Eros is gewelddadig, net als kunst, omdat ze het bestaande, het bekende, het stabiele, het lusteloze, het huishoudelijke en de vergetelheid opzij schuift, en iets anders, iets onbekends, iets vreemds, iets bijzonders tot leven roept.
Erotisch offensief
De ongeorganiseerde diversiteit van de participatiesamenleving impliceert dat de samenleving in solidariteitsrelaties wordt doordacht, waarbij 'het erotische probleem' nu eens niet terzijde wordt geschoven, maar één wordt met een sociaal bestaan. Ongeorganiseerde diversiteit, de erotische omarming van verschillen, kan niet zonder de poëtische verbeeldingskracht en spanningsvolle verandering die Eros aanwakkert.
Wat mij betreft is de erotische kunst van het liefhebben, en niet de georganiseerde solidariteitshuishouding, de kern van een sociaal bestaan in de participatiesamenleving. Het uitgangspunt van de participatiesamenleving is de erotische rationalisering van sociale verbanden, waarbij de erotische vervoering, relaties met de ander, met de wereld, intiem maakt, als een verhouding tussen minnaars. De naoorlogse zorgmaatschappij was, vanwege haar gelijkheidsdrang en haar misvatting omtrent de misplaatste prioriteit van het economisch raamwerk, een buitengewoon on-erotische episode in maatschappelijke ontwikkeling.
Als scheppingskracht voortkomt uit het erotische verlangen, dan is het on-erotisch temmen van de lusten een voorbode van cultureel verval, waar zowel het Keynesianisme, de neoliberale reorganisatie en natuurlijk het totalitarisme de onheilspellende tekenen van zijn. Laat de participatiesamenleving dan een erotisch offensief inluiden, opdat zorg en welzijn zich kunnen ontwikkelen tot de liefdesrituelen van een geërotiseerde verzorgingsstaat.
Dit artikel verscheen eerder in Sociologie Magazine jaargang 3, 2014 en is nu exclusief online beschikbaar. Niets missen in de sociale wetenschappen? Word abonnee van Sociologie Magazine!
Literatuur:
- Eros and Civilization: A Philosophical Inquiry into Freud. Herbert Marcuse (1969) London: Sphere Books.
- Karl Mannheim and the Crisis of Liberalism: The Secret of These New Times. David Kettler & Volker Meja (1995) London: Transaction Publishers.