Home » Artikel

Ziek omdat je moeder het zegt

Als ik vroeger ziek was, moest er al heel wat aan de hand  zijn voor mijn moeder met me naar de dokter ging. ‘We  kijken eerst maar eens aan hoe het met die oorpijn afloopt’,  zei ze dan. Met zes jonge kinderen had ze wel wat  anders aan haar hoofd. Jaloers was ik op het buurmeisje  dat maar een kik hoefde te geven, of haar moeder vertrok  richting huisarts. Nu, jaren later, ga ik zelf eigenlijk zelden  naar de dokter. Die enkele keer dat ik nog eens oorpijn  heb, denk ik ‘eerst maar even kijken of het over gaat’. Toch  een kind van mijn moeder! Lijken gezinsleden op elkaar  in wanneer en waarom ze naar de huisarts gaan? Ja, dus.  Maar hoe komt dit? Welke mechanismen liggen daar aan  ten grondslag? Mieke Cardol, onderzoeker bij het NIVEL  (Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg),  onderzocht samen met collega’s de invloed van het  gezin in relatie tot het bezoeken van de huisarts. 

Gezamenlijke maaltijden

Cardol: ‘In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw  ontwikkelde de Nijmeegse huisarts Frans Huygen de gezinsgeneeskunde.  Het werd een belangrijke kern van de  huisartsgeneeskunde. Huygen zag in zijn praktijk dat  sociale patronen van invloed waren op het consultgedrag,  dat wil zeggen op de keuze om wel of niet naar  de huisarts te gaan, en met welke gezondheidsklachten.’  Huygen pleitte daarom voor een benadering van het individu  in zijn sociale omgeving. Een gezinsgeneeskundige  benadering houdt rekening met de sociale omgeving en  geeft daarmee inzicht in risicofactoren die samenhangen  met de context waarin iemand zich beweegt. Bij erfelijke  aandoeningen is een gezinsgeneeskundige benadering  logisch en algemeen bekend. Maar ook voor wat betreft  leefstijl en gezondheidsgedrag voegt gezinsgeneeskunde  een belangrijk perspectief toe: zicht op achtergronden van  klachten en mogelijke verklaringen voor het niet aanslaan  van doktersadviezen. Bijvoorbeeld, wanneer een moeder  een dieet moet volgen in verband met overgewicht of een  te hoge bloeddruk, is het voor een huisarts zinvol om ook  te informeren naar gewicht en bloeddruk van andere gezinsleden.  Meestal gebruiken gezinsleden namelijk gezamenlijk  de maaltijden.

Wederopbouw 

Dat de gezinsgeneeskunde in de jaren vijftig en zestig  tot bloei kwam is niet vreemd. Het gezinsleven stond in  die jaren centraal. De wederopbouw van Nederland was  in volle gang, er werd veel getrouwd en de economische  perspectieven waren goed. Ook in andere landen kwam  de gezinsgeneeskunde op. Zo werd in Canada eind jaren  zestig de vereniging voor Family Medicine opgericht. In  de jaren tachtig was er nog maar weinig aandacht voor  gezinsgeneeskunde. Cardol: ‘Met de individualisering van  de samenleving verdween de aandacht voor de gezinsgeneeskunde  naar de achtergrond. Evidence-based medicine  werd het credo en de gezinsgeneeskunde vond daarin  moeilijk een plaats.’ Met de huidige aandacht voor het gezin  zou er misschien weer meer plek voor de sociale kant  van de gezinsgeneeskunde kunnen komen? Cardol: ‘Nu  nog bevatten de richtlijnen van het Nederlands Huisartsen  Genootschap alleen informatie over genetische overdracht  van ziekten in gezinnen en is er binnen de huisartsgeneeskunde  weinig onderzoek naar de rol van het gezin.  Er is bijvoorbeeld wel veel onderzoek naar de rol van de  huisarts als het gaat om de vraag hoe vaak mensen naar  de dokter gaan. En eigenlijk is dat vreemd. Uit ons onderzoek  blijkt namelijk dat het gezin veel meer invloed heeft  op het huisartsbezoek dan de dokter. Ook in deze tijd van  individualisering bestaan er nog steeds gelijkenissen tussen  gezinsleden als het gaat om huisartsbezoek. Binnen  gezinnen zijn mechanismen werkzaam die ervoor zorgen  dat patronen van consultgedrag zich reproduceren.’ 

Van moeder op dochter

Cardol onderzocht de werking van drie achterliggende  mechanismen: socialisatie, gedeelde omstandigheden en genetische overdracht. In de geneeskunde ligt de nadruk  vooral op het laatste mechanisme: de erfelijke aanleg  voor ziekten. Als kinderen ziektes van hun ouders erven,  komen zij –net als hun ouders– meestal vaker bij  de dokter. Echter, gedeelde omstandigheden en vooral  socialisatie spelen ook een rol. Kinderen nemen van  hun ouders ideeën over als het gaat om gezond en ziek  zijn en zij leren voor welke klachten een bezoek aan de  huisarts noodzakelijk is. Vooral moeders hebben in deze  een sleutelrol, aldus Cardol. ‘Van oudsher zijn het vooral  moeders die zich met de gezondheid van het gezin bezighouden.  Dat zie je terug in huisartsenbezoek: moeders  en kinderen lijken daarin op elkaar, vooral moeders en  dochters. Dit werd al in de jaren zestig gevonden en het  gaat nog steeds op. Bijvoorbeeld, in gezinnen waarin een  kind vanwege hoofdpijn naar de huisarts gaat, kan bijna  de helft van de variatie in consultgedrag van moeders en  dochters worden toegeschreven aan gemeenschappelijke  gezinsfactoren. Uit ons onderzoek bleek dat de gelijkenis  in consultgedrag in gezinnen het grootst is in gezinnen  met alleen vrouwen en meisjes.’ Hebben vaders dan helemaal  geen invloed? Cardol: ‘Jawel, weliswaar minder dan  de moeders, maar er is ook een duidelijke samenhang in  het consultgedrag van vaders en kinderen, vooral zonen.  Bij vaders en zonen vonden we de meeste samenhang in  huisartsbezoeken in verband met buikpijn.’

Jonge kinderen lijken weer meer op hun ouders dan oudere  kinderen, onder andere omdat bij kinderen onder  de twaalf jaar het vooral de ouders zijn die beslissen of  doktersbezoek noodzakelijk is. Meer gezinsgelijkenis in  het aantal bezoeken aan de huisarts is deels ook terug te  voeren op ouders die hun zieke kinderen naar de huisarts  begeleiden en van de gelegenheid gebruik maken om zelf  een gezondheidsklacht te melden. Dit schaart Cardol onder  gedeelde omstandigheden. Hieronder vallen volgens  haar ook leefstijlfactoren, zoals (gezonde) voeding. Verder  is er in kleine gezinnen duidelijk meer samenhang in  consultgedrag, en ook in gezinnen met hoger opgeleide  ouders lijken gezinsleden wat betreft hun consultgedrag  meer op elkaar. 

Hoofdpijn 

Was het verrassend dat socialisatie een dergelijk grote rol  bleek te spelen? ‘Onze hypothese dat juist in geval van  alledaagse klachten zoals hoofdpijn en buikpijn socialisatie  een rol zou spelen, werd bevestigd door het onderzoek.  Bij alledaagse klachten is er ruimte om te kiezen om wel  of niet naar de dokter te gaan. Dat werd ook zichtbaar  doordat opvattingen over het wel of niet consulteren van  de huisarts bij alledaagse klachten behoorlijk verschillen  tussen mensen.’ Verschillen in opvattingen kunnen  dus uitmaken of gezinsleden vaak of juist zelden naar  de dokter gaan. Dit blijkt ook als je deze twee extremen  vergelijkt. Er zijn gezinnen waarvan de gezinsleden heel  vaak bij de dokter komen en er zijn gezinnen die er nooit  komen. Waar de gezinnen die vaak bij de dokter komen  regelmatig in onderzoek betrokken worden, geldt dat  niet voor de gezinnen die zelden gaan. Toch is dit een  interessante groep. Want net zoals je de vraag kunt stellen  of sommige gezinnen niet te vaak naar de huisarts  gaan, kun je je afvragen of andere gezinnen misschien  niet wat al te lang wachten. Uitstel van een bezoek aan  de huisarts kan ernstige medische consequenties hebben. 

Welke kenmerken hebben gezinnen en gezinsleden die zo  weinig gaan? Uiteraard kwam uit het onderzoek naar voren  dat de gezondheidstoestand een belangrijke factor is. Gezinsleden uit gezinnen die weinig naar de dokter gaan,  zijn gezonder. Maar ook kennis en opvattingen spelen een  rol. Cardol: ‘Gezinnen die weinig bij de huisarts komen,  hebben andere ideeën over wat de huisarts voor hen kan  betekenen als het om alledaagse klachten gaat. Zij verwachten  dat de huisarts daar niet zo veel aan kan doen en  gaan dan ook minder vaak. De kans om naar de dokter te  gaan neemt bijvoorbeeld af als een of beide ouders in de  gezondheidszorg werken.’ Het aantal kinderen maakt ook  verschil: hoe meer kinderen, hoe groter de kans dat gezinsleden  weinig naar de huisarts gaan. Dit kan te maken  hebben met een leereffect: ouders kunnen de ernst van  een gezondheidsklacht beter inschatten, of weten wat ze  er zelf aan kunnen doen. Een andere mogelijke verklaring  verwijst naar een selectie-effect: dat ouders van wie het  eerste kind niet zo’n sterke gezondheid heeft, kunnen besluiten  om minder kinderen te krijgen. Maar dan gaat het  natuurlijk niet meer alleen over alledaagse klachten. 

Tachtig jaar 

Wat kunnen dokters met de inzichten van het onderzoek  doen? Cardol: ‘Het onderzoek maakt duidelijk dat de  relatie tussen gezin en ziekte en tussen gezin en huisartsenbezoek  nog steeds actueel is. Huisartsen kunnen bijvoorbeeld  de ouders van een kind met terugkerende verkoudheden  goed instrueren hoe de andere kinderen tegen  dezelfde kwaal te beschermen. Het vraagt een andere blik.  In de gezinsgeneeskunde gaat het niet zozeer om de ziekte  of de klacht op zich, maar veel meer over de continuïteit  in de zorg en contextuele invloeden.’  Mijn moeder is inmiddels bijna tachtig jaar. Ze belt me  geregeld om te verhalen over haar gezondheid en de  klachten die ze heeft. Zij is nu degene die mijn advies wil:  ‘Zal ik naar de dokter gaan?’, vraagt ze dan. En bijna altijd  antwoord ik: ‘Ik zou het nog maar even aankijken als  ik jou was’. Wraak voor vroegere tijden? Nee, zeker niet.  Ze heeft het er bij mij ingebakken en zo gaat de reproductie  bij ons gewoon door. Blijft dat altijd zo? Dat is een  vraag die Cardol graag verder wil uitzoeken: ‘Ik ben heel  benieuwd hoe dat precies werkt. Welke rol spelen partners  bijvoorbeeld, als volwassen kinderen gaan samenwonen  met iemand met andere opvattingen over wanneer je naar  de dokter moet? Is dan ook het consultgedrag van vrouwen  dominant? Zo zijn er in de gezinsgeneeskunde nog  veel vragen onbeantwoord.’

  

Dit artikel verscheen eerder in Sociologie Magazine: 

Auteur: 

Liset van Dijk