Reactie op column van Abram de Swaan - Sociologie Magazine

Op de column van Abram de Swaan over Zygmunt Bauman, geplaatst in het tweede nummer van Sociologie Magazine 2012, werd tot nu toe 1 keer gereageerd. De reactie kunt u hieronder lezen en de column leest u via deze link. Wilt u eveneens een reactie plaatsen? Mail dan naar redactie@sociologiemagazine.nl

Reactie op de column van Abram de Swaan in Sociologie Magazine van juni 2012

Door Coen Hilbrink en Marieke Kroezen

In Sociologie Magazine van juni 2012 trekt Abram de Swaan fel van leer tegen zijn vakbroeder Zygmunt Bauman en diens gedachtengoed. De Swaan vindt dat er weliswaar ‘iets’ zit in Baumans opvattingen over de werking van eigenschappen die de Moderne Tijd kenmerken, maar dat hij er volledig naast zit waar deze de Holocaust betreffen. De reputatie van De Swaan maakt ons nieuwsgierig naar de onderbouwing van zijn harde oordeel.

De laatste alinea van De Swaans column is gewijd aan de ondergang van ‘de sociologie’ waarvan hij getuige meent te zijn. Ze toont zijn gevoelens van onvrede hierover én laat zien hoezeer emoties wetenschappelijk oordeelvermogen ook bij geleerden van naam en faam kunnen vertroebelen. Bauman is in de ogen van De Swaan ‘een onheilsprofeet’ die er ‘lustig op los fantaseert’ en ‘eigenlijk niets van de Holocaust afweet’. Wie echter Modernity and the Holocaust leest, Baumans bekendste werk, moet vaststellen dat de auteur zijn betoog consequent met verwijzingen naar de literatuur ter zake ondersteunt. Ook volstaat een enkele blik op de persoonlijke geschiedenis van deze joodse auteur – in 1939 vluchtte hij voor de Nazi’s weg uit Polen en diende vervolgens in het Poolse leger  – om De Swaans beweringen in dezen te weerleggen.

Dat lijkt De Swaan ook wel te beseffen, want na zijn eerste ongefundeerde uitspraak doet hij een poging ons met argumenten te overtuigen van Baumans ongelijk, maar ook dan gaat het mis.  De Holocaust was ‘barbaars, chaotisch en goor’, zegt De Swaan. En al die zorgvuldig bijgehouden deportatielijsten, treinenschema’s, kampadministraties en industrieel opgestelde vernietigingsprogramma’s dan? Ze geven een geheel ander beeld, dat door talloze wetenschappelijke publicaties wordt bevestigd.

Verderop lezen we: ‘De genocidale regimes van de twintigste eeuw streefden vaak naar modernisering, maar even vaak en soms tegelijkertijd wilden ze terug naar een geïdealiseerd verleden’. Een terechte constatering, maar ze houdt geen verband met het onderwerp van discussie. Het gaat Bauman immers niet om het doel dat nagestreefd werd, maar om de middelen die ingezet werden om dat doel te bereiken. Het naziregime joeg haar ideaal van een jodenvrij Duits Rijk na door gebruik te maken van de middelen die de moderne beschaving haar bood. Het renoveren van een huis in achttiende-eeuwse stijl doen wij ook niet meer met behulp van handgereedschap en paardenkracht.

Het voorbeeld van de genocide in Rwanda zou Baumans definitieve ongelijk moeten aantonen, maar ook hier slaat De Swaan de plank mis. Baumans werk heeft immers betrekking op genocide die plaatsvindt binnen een moderne beschaving, en daarvan was in het Rwanda van 1994 geen sprake.

Een laatste punt nog, dat laat zien hoe weinig De Swaan kennis van Baumans werk in zijn column laat meespelen, is de vermeende intrinsieke slechtheid van mens en maatschappij. Bauman beweert niet dat ‘de mens heel slecht is’, noch dat dit zou komen doordat de mens ‘leeft in een heel slechte maatschappij’. Bauman stelt vast, dat normaliter vriendelijke mensen onder bepaalde omstandigheden in wrede wezens kunnen veranderen. Eén van die omstandigheden doet zich voor, wanneer twee aspecten van de moderne beschaving elkaar ontmoeten, namelijk wanneer het rationele design van een ideologisch betere (in dit geval: jodenvrije) samenleving verweven raakt met een rationele, bureaucratische staatsinrichting. Bauman trekt hieruit de conclusie dat mensen in staat zijn tot wrede daden (zonder intrinsiek ‘heel slecht’ te zijn) en dat een rationele, bureaucratische maatschappij de mogelijkheid in zich draagt genocide te faciliteren (zonder intrinsiek ‘heel slecht’ te zijn). 

Een mes kan evengoed worden gebruikt om brood mee te snijden, als om te doden. Hetzelfde geldt voor de moderne beschaving. Bauman zegt niet dat moderniteit intrinsiek slecht is. Hij stelt vast dat in het ongunstigste geval – daar waar twee aspecten van moderniteit elkaar raken – moderniteit tot genocide kan leiden en wel tot genocide op een schaal die wij vóór de moderne tijd niet kenden. 

De wereld is in vergelijking met een paar eeuwen terug minder gewelddadig geworden. Maar dat betekent niet, dat genocide in de moderne tijd niet meer mogelijk zou zijn, of dat moderniteit genocide – op voordien ongekende schaal – zou kunnen voorkomen. Dat een geleerde als De Swaan zo ongegrond de ogen kan sluiten voor de vervelende boodschap die uit Baumans analyse resulteert, laat zien hoe de behoefte zich ‘een stuk beter ’ te voelen ook bij hoeders van het sociologenvak tot pijnlijke intellectuele gemakzucht kan leiden.

 

Over de auteurs:

Dr. Coen Hilbrink is historicus en socioloog en auteur van een groot aantal boeken over de Tweede Wereldoorlog, waaronder ‘In het belang van het Nederlandse volk… Over de medewerking van de ambtelijke wereld aan de Duitse bezettingspolitiek 1940-1945’ (SDU Uitgeverij, 1994) en ‘Vogelvrij verleden, oud-illegalen na de oorlog’ (Uitgeverij Boom, 2001).

Drs. Marieke Kroezen is socioloog en als promotieonderzoeker verbonden aan het NIVEL. Zij deed eerder onderzoek naar de oorzaken van conflict tussen etnische meerderheids- en minderheidsgroeperingen.