Home » Column

Garçon!

Een Frans straatje

Auteur: 

In de jaren vijftig ging het in Nederlandse kunstenaars-cafés vaak over de vraag of iemand 'te goeder trouw' was of juist 'te kwader trouw'. Je kon je rol van kenner van het existentialisme nog overtuigender maken door te spreken over la bonne foi en la mauvaise foi, begrippen uit het destijds veelbesproken boek van Jean-Paul Sartre: l’ Etre et le Néant (1943). Ieder mens, schrijft Sartre (midden in de oorlog), is begenadigd met volstrekte vrijheid, maar is daarmee dus ook 'veroordeeld tot' die vrijheid. Voor sommigen voelt dat aan als een zware last en degenen die daar onder gebukt gaan, vluchten soms in zelfverkozen onvrijheid; ze kiezen voor een leven 'te kwader trouw'.


Deze column door Bart van Heerikhuizen verscheen eerder in Sociologie Magazine 2018, #2. Niets missen in de sociologie? Word abonnee van Sociologie Magazine!


Sartres boek lijkt soms opzettelijk ondoorgrondelijk geschreven, maar het dankt zijn roem vooral aan enkele glasheldere, evocatieve passages, zoals de beroemde alinea over de ober op het Parijse terrasje. Sartre beschrijft hem met de virtuositeit van de romanschrijver (die hij ook was) als iemand die zijn streven om een perfecte ober 'op te voeren' schromelijk overdrijft; hij valt zo compleet samen met die rol, dat hij zijn keuzevrijheid, ja zelfs zijn menselijkheid verliest. Zozeer gaat hij op in de rol die hij wordt geacht te spelen, dat het hem ontgaat dat hij geamuseerd wordt gadegeslagen door Jean-Paul en partner Simone op het zonnige terras van het café de Flore. Garçon!

Deze passage wordt geciteerd in één van de briljantste boeken die de sociologie heeft opgeleverd: The Presentation of Self in Everday Life (1956). Erving Goffman is minder moralistisch dan Sartre: hij veroordeelt de ober niet om zijn 'vlucht voor de vrijheid', hij constateert wat hier gebeurt en levert er de geestige, cynische commentaren op, waarmee hij de stand-up comedian onder de sociologen werd. Toch lijkt ook Goffman vooral sympathie te voelen voor iemand die enige 'roldistantie', zoals hij dat noemt, kan mobiliseren. Hij schrijft over een meisje dat haar vriendinnen vertelt dat ze zich tegenover haar vriendje een tikkeltje dommer voordoet dan ze is, omdat ze heeft gemerkt dat hij het zo fijn vindt om haar op superieure toon te kunnen corrigeren. Dit is iemand die reflexief is, die weliswaar bedriegend door het leven gaat maar die exact weet waar ze mee bezig is. Ze liegt niet tegenover haar vriendinnen, ze is niet ten prooi gevallen aan zelfbedrog. In Sartriaanse zin is dit slimme meisje daarom niet de mauvaise foi. Goffman lijkt in haar ironische afstandelijkheid een sociologisch raffinement te ontwaren dat met het zijne verwant is.

In het hedendaagse bedrijfsleven wordt van de werknemer verwacht dat die 'er helemaal voor gaat', dat hij zich 'voor de volle honderd procent' inzet voor 'ons prachtige bedrijf'. Een manager bij Heineken moet 'groen bloed' hebben, een manager bij Albert Heijn moet juist 'blauw bloed' zien aan te maken. In het sollicitatiegesprek moet de ondervraagde de bereidheid tonen om zijn reflexieve distantie bij de voordeur in te leveren, om een leven 'te kwader trouw' te leiden, om zich willens en wetens te laten vervreemden van zijn vrijheid.
 De oude existentialist ziet het hoofdschuddend aan en reserveert twee stoelen in de Thalys voor een weekendje Parijs.


Deze column door Bart van Heerikhuizen verscheen eerder in Sociologie Magazine 2018, #2. Niets missen in de sociologie? Word abonnee van Sociologie Magazine!